14 Dccombof 1011*
12
voorschriften regelingen worden vastgesteld, die van het
bepaalde in de artt. 14, 16 en 17 afwijken.
Akt. 19.
(1). Buiten den gewonen werktijd wordt slechts in
geval van noodzakelijkheid arbeid verricht.
(2). Het verrichten van den in het vorige lid be-
doelden arbeid kan elken werkman ten allen tijde wor-
den gelast, indien de noodzakelijkheid hiertoe bestaat
door onvoorziene omstandigheden.
(3). Is zij niet het gevolg van onvoorziene omstandig-
heden, dan kunnen voor deze werkzaamheden buiten
de werklieden, die in dit geval krachtens art. 15 tot
het verrichten van overwerk verplicht zijn slechts
werklieden worden aangewezen, die zich daarvoor be-
schikbaar hebben gesteld.
(4). Behalve in het geval, bedoeld in het tweede lid,
hebben de werklieden, hetzij vôôr, hetzij na den arbeid,
verricht in den tijd, welke niet op den rooster is ver-
meld, recht op een rusttijd van ten minste tien achter-
een volgende uren.
Aet. 20.
(1). Op tweeden Paaschdag, Hemelvaartsdag, tweeden
Pinksterdag en niet op Zondag vallende Kerstdagen en
Nieuwjaarsdag, alsmede op door Burgemeester en Wet-
houders aangewezen feestdagen, wordt slechts geweikt,
als daartoe noodzakelijkheid bestaat.
(2). Of in de gevallen, bedoeld in het vorige lid
en in art. 19 eene onvoorziene omstandigheid of wel
noodzakelijkheid aanwezig is, is ter beoordeeling van
het hoofd van den dienst of van hem, die daartoe in
de bijzondere voorschriften is aangewezen.