21 MEI 1912.
4
ïioofd van den dienst, die daarvan telfcens onmiddellijfc
kennis geeft aan Burgemeester en Wethouders.
(3). Wanneer de losse werkman 104 weken achtereen
în dienst van de Gemeente is werkzaam geweest, moet
hij met inachtneming van het bepaalde in art. 35 of
het derde lid van art. 36 omtrent de opzeggingstermijnen
worden ontslagentenzij hij bij zijne laatste indienst-
treding den leeftijd van 40 jaar nog niet heeft bereikt
en, wanneer daarvoor gelegenheid is, bereid en geschikt
is bevonden om voorloopig of als vast werkman te wor-
den aangesteld.
Art. 6.
(1). Om als werfcman voorloopig te fcunnen worden
aangesteld, moet men den leeftijd van 20 jaar bereikt en
eventueel bij zijne laatste indiensttreding als los werk-
man dien van 40 jaar nog niet bereikt hebben en
bij een geneeskundig onderzoek lichamelijk geschikt zijn
bevonden voor de op te dragen werkzaamheden. De
regelen voor de keuring worden door den Raad vast-
gesteld. Yoor eene voorloopige aanstelling komen, bij
gebleken geschiktheid, werklieden, die bij denzelfden
tak van dienst als los werkman in dienst zijn of als
los of jeugdig werkman in dienst zijn geweest en we-
gens gebrek aan werk zijn ontslagen, bij voorkeur in
aanmerking.
(2) De voorloopige aanstelling geschiedt door Burge-
meester en Wethouders op aanbeveling van het hoofd
van den dienst.
(3). Wanneer de voorloopig aangestelde werkman, na-
dat hij in 104 weken dienst heeft verricht, niet als vast
werkman is aangesteld, moet hij inet inachtneming
van het bepaalde in art. 35 of het derde lid van art. 36
omtrent de opzeggingstermijnen worden ontslagen.