21 MEI 1912.
12
verriclit in den tij'd, welke niet op den rooster is ver-
meld, recht op een rusttijd van ten minste tien achtereen
volgende uren.
Art. 20.
(1). Op tweeden Paaschdag, Hemelvaartsdag, tweeden
Pinksterdag en niet op Zondag vallende Kerstdagen en
Nieuwjaarsdag, alsmede op door Burgemeester en Wet-
houders aangewezen feestdagen, wordt slechts gewerkt,
als daartoe noodzakelijkheid bestaat.
(2). Of in de gevallen, bedoeld in het vorige lid en
in art. 19 eene onvoorziene omstandigheid of wel nood-
zakelijkheid aanwezig is, is ter beoordeeling van het
hoofd van den dienst of van hem, die daartoe in de bij-
zondere voorschriften is aangewezen.
Loon.
Art. 21.
(1). Yoor elken werkman wordt een vast weekloon
bepaald, hetwelk, onverminderd het bepaalde in art. 31,
slechts vermindering kan ondergaan wegens verzuim,
schorsing, boete of ter vergoeding van aangebrachte
schade. Dit loon wordt voor den vasten en den voor-
loopig aangestelden werkman in zijne aanstelling en voor
den lossen en den jeugdigen werkman in zijn bewijs van
aanneming aangeteekend en wordt bedoeld, waar van
gewoon loon sprake is,
(2). Voor jeugdige en losse werklieden, die nog geen
bewijs van (hunne laatste) aanneming hebben ontvangen,
wordt echter een vast uurloon bepaald, hetwelk in de
art. 23 en 25 in de plaats treedt van l/60 van het
gewone loon".
(3). Het loon wordt geregeld door loontabellen voor
elken tak van dienst door den Raad vastgesteld.