21 MEI 1912.
19
vorige zinsneden bepaalde reclit zou hebben, of een zie-
kengeld uit te keeren, waarop de werkman slechts recht
zou hebben, wanneer de onderbroken dienstbetrekking
niet afgebroken was geweest.
(4). Na verloop van het aantal weken, gedurende welke
de sub a genoemde werkman ten hoogste recht heeft op
ziekengeld of gedurende welke hem ingevolge het be-
paalde in het vorige lid langer ziekengeld is uitgekeerd,
wordt hem ontslag verleend, nadat hem dit, zoo mogelijk,
ten minste eene week van te voren is aangekondigd.
Art. 29.
Het ziekengeld is gelijk aan het gewone loon.
Art. 30.
(1). Het ziekengeld wordt wekelijks uitbetaald. De
uitbetaling geschiedt alleen dan, wanneer vooraf eene
verklaring van den daartoe aangewezen arts is overgelegd,
waaruit blijkt, dat er bij hem tegen de uitbetaling geen
bezwaar bestaat.
(2). Het recht op ziekengeld vervalt, wanneer de
zieke de maatregelen in het belang der contrôle van
den in de vorige zinsnede bedoelden arts, waarvoor in de
bijzondere voorschriften voor elken diensttak nadere bepa-
lingen worden gemaakt, opzettelijk niet nakomt.
(3). De werkman, die langer dan eene week is ziek
geweest, mag niet weder te werk worden gesteld, dan
nadat de daartoe aangewezen arts heeft verklaard, dat
hij weder volkomen in staat is zijn gewone werkzaam-
heden te hervatten. De vaste en de voorloopig aange-
stelde werkman kan, indien dit door den arts ter bevor-
dering van zijn volledig herstel wenschelijk wordt geoor-
deeld, tijdelijk, met behoud van het gewone loon met
lichte werkzaamheden worden belast. AVanneer de werk-
man gedurende deze tijdelijke tewerkstelling wederom