29 Maart 1916.
8.
wijze behoort te kunnen worden gevonden, dat de
tram van Heemstede onmiddellijk door kan loopen in
Haarlem, zoodat de Meter tusschenruimte vervalt, en
verzocht zij om spoedige beslissing.
Op ons advies werd door Burgemeester en Wet-
houders bij brief van 18 December 1914 aan den
Voorzitter van Gedeputeerde Staten genoemd stand-
punt nader uiteengezet.
In November 1915 is door den Raad der gemeente
Haarlem de richting onder die gemeente bij den Hout
en de aansluiting aan de lijn naar Heemstede vastge-
legd. De bestaar.de tramlijn Station— den Hout zal ten
Zuiden van de kruising met de E.N.E T. in oostelijke
richting langs den Hertenkamp afbuigen naar den
Kleinen Houtweg en heeft dan aan de westzijde van
dien weg op ongeveer een Meter afstand van de grens
der gemeente Heemstede haar eindpunt. Ten Noorden
van den Hertenkamp zal echter op deze lijn aansluiten
eene verbindingsbaan met Heemstede loopende eerst
in zuidelijke richting aan de westzijde van de Hilde-
brandlaan en vervolgens in oostelijke richting naar het
Haarlemmerhoutpark.
Middelerwijl was alhier nagegaan, welke strooken
noodig waren voor wegverbreeding, in verband met
den aanleg van de electrische tram en werden daar-
van door het Bureau van Openbare Werken kaarten
vervaardigd.
Door de N V. Maatschappij tot Exploitatie van On-
roerende Goederen „Heemstede'', aan welke maatschap-
pij hiervoor een woord van hulde toekomt, werden
de benoodigde strooken langs hare eigendommen ter
gezamenlijke grootte van plm. 425 M3 in April 1915
daartoe kosteloos aan de gemeente afgestaan.
Goed voorgaan doet goed volgen en zoo is ook
door Mevrouw Wed. Van den Berg- Preijde, eigena-
resse van daarnaast gelegen perceelen, aan Burge-
meester en Wethouders de schoone toezegging ge-
daan van kosteloozen afstand der benoodigde strook
van ongeveer gelijke oppervlakte.
Door den Burgemeester werd ook met eenige an-
dere eigenaren over afstand van strooken onderhan-
deld, waarna bij brief van 28 October 1915 aan de
verschillende eigenaren gevraagd werd de voorwaar-
den te willen opgeven, op welke zij bereid zouden zijn
de benoodigde strooken aan de gemeente over te