29 Maart 1916.
21.
met de N. Z.H. Tramwegmaatschappij overleg te
plegen om zoo mogelijk ook de trambruggen voor
het rijverkeer in te richten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dit artikel hier-
na ongewijzigd vastgesteld. evenals de artt. 8. en 9.
Bij art. 10 vraagt de heer Tromp, of bepaald is,
dat ook de stoomtram stopt op de stopplaatsen van
de electrische tram
De Voorzitter zegt dat hierop de oude concessie
betrekking heeft en ook bij de stoomtram overleg
moet geschieden met Burgemeester en Wethouders.
De heer Tates vraagt, of bij doorgaand verkeer ook
iedere wagen tot stilstand moet worden gebracht
De Voorzitter zegt, dat het mogelijk is dat sommi-
ge trams doorrijden, doch Burgemeester en Wethou-
ders hebben hierover mee te spreken.
Art. 10 tot en met 13 worden hierna zonder hoof-
delijke stemming ongewijzigd vastgesteld
B'j art 14 vraagt de heer Tates, of het vrij vervoer
voor de politie ook bij den Kleinen Houtweg ophoudt.
De Voorzitter zegt, dat de Maatschappij geen ver-
dere concessie wenschte te geven.
De heer Tates vraagt verder, of de politie bij re-
cherche dienst geen vrij vervoer heeft.
De Voorzitter antwoordt ontkennend, tenzij zij een
vrijkaart krijgen.
Dit artikel wordt daarna zonder hoofdelijke stem-
ming ongewijzigd vastgesteld, alsmede de artt 15 tot
en met 38.
De heer Tromp vraagt nog inlichtingen over het
doorrijden van enkele stoomtrams.
De Voorzitter zegt dat art. 1 bedoeld dat deze in
zeer enkele gevallen zullen doorrijden.
De heer Tromp vraagt, hoever dat enkele strekt
als men de beteekenis van dat woord aan honderd
menschen vraagt, krijgt men honderd verschillende
antwoorden.
De Voorzitter zegt, dat de bedoeling hiervan is,
dat stoomtractie niet absoluut is uitgesloten, maar zoo-
veel mogelijk electrische beweegkracht moet worden
aangewend in enkele gevallen mag het geschieden
bijvoorbeeld bij druk vervoer, maar niet geregeld, zelfs
niet als regel eenmaal op een dag.
De heer_ Tromp vraagt verder, of in den bollentijd
dan alle 15 stoomtrams doorgaan.