3 Augustus 1916
15
De Voorzitter zegt toe, te zullen informeeren, of
het aan de winkeliers zelf ligt, dat er geen kaarten
voor de ramen hangen en vraagt, of de heer Tromp
het goedvindt zijn voorstel aan te houden tot het
wetsontwerp op de distributie tot wet is verheven.
De heer Tromp zegt, dat het hem meer genoegen
zou doen, als de distributie vooruit geregeld werd
De Voorzitter herhaalt dat er misschien gemeenten
zljn, waar de distributie op meer lofwaardige wijze
geschiedt. doch dat deze gemeente zeker niet achter-
aan komt.
De heer Tromp zegt yerwonderd te zijn. dat er
door de ingezetenen niet meer drang is uitgeoefend.
De heer Tates wil het voorstel van den heerTromp
steunen, maar om niet in herhalingen te komen, zal
hij er niet over spreken.
De heer Van MeeuWen vraagt, of de winkeliers niet
verplicht kunnen worden om de kaarten voor de ra-
men op te hangen en er dan contrôle op uit te oe-
fenen.
De Voorzitter zegt, dat er zooveel artikelen komen.
dat de ramen gauw vol zouden zijn, als voor elk ar-
tikel een kaart moest worden opgehangen.
De heer Tromp vindt dat bezwaar niet zoo overwe-
gend.
De Voorzitter acht het voldoende, als men weet,
dat in een winkel regeeringsartikelen te verkrijgen
zijn.
Den heer Tromp is het bekend, dat een winkelier
aanvraag heeft gedaan om bruine boonen, doch ze
nooit heeft gekregen.
De Voorzitter zegt, dat zulke gevallen ter kennis
van Burgemeester en Wethouders moesten gebracht
worden als dezen van dergelijke gevallen onkundig
zijn, kunnen zij daar niet in voorzien.
De heer Tromp zegt, dan steeds naar den Burge-
meester te moeten loopen, waarom hij liever ineens
een voorstel indient.
De Voorzitter vervolgt, dat de heer Tromp in zijn
voorstel wel eenige artikelen noemt, doch daar achter
plaatst enz. enz wat tot in het oneindige loopt zijn
voorstel is dus niet omlijnd, zoodat hij er altijd wat
bij kan halen.
De heer Tromp gelooft, dat de Voorzitter het leven
wel genoeg kent, om te weten, wat onder noodzake-
V,V