15 November 1916
6
agent van politie, wier vrouwen respectievelijk zijn
belast met het schoonhouden van het Raadhuis en het
dienstgebouw op Bosch en Vaart.
Üe heer Tates spreekt zijne groote voldoening uit
over deze handelwijze van Burgemeester en Wethou-
ders doch meent dat ook de vrijgezellen op den
staat behooren, omdat ook voor hen de tijden duur
zijn en hun loon niet zoo buitengewoon is, terwijl het
kostgeld hooger wordt. het schoeisel duurder' enz.
levens mist spreker den naam van den lantaarnop-
steker uit het noorder-kwartier.
k)e V'oorzitter merkt op, dat de lantaarnopstekers
ook niet op den staat thuis behooren Fiege, Kooi'-
man en Luiten zijn geen van allen van bero'ep lan-
taarnopsteker dit is voor hen slechts een bijbetre!:-
king Luiten b v. is schoenmaker.
I)e heer Tates is het hiermede niet eens. omdat
deze personen aangesteld en gekeurd zijn en voor
een bijbaantje geen keuring geschiedt.
De Voorzitter wijst er op. dat deze zaak in de
vorige vergadering reeds werd besproken en dat toen
is uitgemaakt, dat voor de lantaarnopstekers, evenals
voor ongehuwden, de duurtetoeslag niet noodzakelijk
was, vandaar dat Burgemeester en Wethouders deze
gedragslijn hebben gevolgd en de motieven van den
Raad in aanmerking hebben genomen. Spreker zegt.
dat wanneer de Raad meent dat deze personen alsnog
op aen staat behooren geplaatst te worden. het een-
voudigste is daartoe een voorsvel inte dienen.
De heer Tates zegt, dat er bij Openbare Werken
nog rneer personen gevonden worden, die voor den
duurtetoeslag in aanmerking dienen te komen
l)e Voorzitter merkt op, dat volgens de vergadering
van 7 Juni 1016 de vrijgezellen moeten worden bui-
tengesloten en zegt nogmaals, dat een voorstel uit
den Raad zou behooren te worden gedaan, als men
hun wel een toeslag wenscht te geven, omdat Burge-
meester eh Wethouders niet tegen het motief van die
vergadering wenschen te handelen.
Ijl heer l)e Wilde gaat gedeelfelijk met het voor-
stel van den heer Tates mee, doch wenscht op de
verschillende toestanden te letten, zooals bij de vrij-
gezellen, wier loon door het hooge kostgeld te loor
zou gaan. Bij de meesten zal hét kostgeld, berekend
op hoogstens f 7—, het loon niet te boven gaan