7 December 1916
2
Art. 5. De begrooting van het grondbedrijf wordt
jaarlijks door den Raad vastgesteld, vöor de vaststeî-
ling van de Gemeente begrooting.
Art. 6. De doör den Rentmeester op te maken
rekening wordt met alle de daarbij behoorende be-
scheiden jaarljjks tegelijk met de gemeenterekening
den Raad aangeboden
egelijk met de rekening van ontvangsten en uit-
gaven leggen Burgemeester en Wethouders aan den
Raad over een balans en winst- en verliesrekening,
voorzien van de noodige toelichting.
De Raad stelt de rekening van inkomsten en uitga-
ven, alsmede de baians en winst- en verliesrekening
voor of tegelijk met de gemeenterekening vast.
Art. 7. De boekhouding van het Grondbedrijf, zoo-
als die gevoerd zal worden door den Rentméester
geschiedt volgens door Burgemeester en Wethouders
ie geven voorschriften.
Art. 8. De Renlrneester geeft aan Burgemeester
en Wethouders en aan de Commissie voor het Grond-
beorijf. zoo dikwijls zij dit vorderen, inzage van boe-
ken en kas van het grondbedrijf,
i enminste eenmaal in de 3 maanden worden boe-
ken en kas opgenomen. Door Burgemeester en Wet-
ders kan die opneming aan een lid van hun College
of aan een daartoe door hun College aangewezen
accounlant worden opgedragen.
Van de opneming van boeken en kas wordt over-
eenkomstig het door Burgemeester en Wethouders
vast te stellen model proces-verbaai opgemaakt, dat
aan den Raad wordt medegedeeid.
Art. 9. De irikomsten en uitgaven van het Grond-
b-edrijf worden overeenkomstig het in artikel 10 en
1 1 bepaalde, gesplitst in gewone en buitengewone.
Art. 10. Tot de gewone'inkomsten worden gerekend
a. de opbrengst van verhuurde, verpachte of op
andere wijze rentegevend gemaakte eigendommen
b. de rente der aanwezige gelden