24 October 1917.
122
De heer Van der Plas vindt het onbillijk tegenorer
de andere inschrijvers hem een tegemoetkoming te
verleenen.
De Voorzitter vraagt, of de heer Tromp een vo°r"
stel tot het verleenen van eene tegemoetkoming doet
hetgeen deze bevestigend beantwoordt.
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund.
De heer Tromp stelt dan nader voor aan Burge-
meester en Wethouders op te dragen, om nader met,
Van Lent in overleg te treden over eene tegemoet-
koming.
De heer Tates wil deze tegemoetkoming alleen
uitstrekken over de rijwielbanden.
De heer Peeperkorn wil er de voorwaarde aan
verbinden „mits blijkt, dat Van Lent getracht heeft
zich direct te dekken'' Spreker noemt het geval van
een aannemer, die zijn voorraad ijzer met wmst ver-
kocht en toen hij het later noodig had. wegens de
hooge prijzen aan zijne verplichtingen niet kon vol-
doen en failleerde.
De heer höcker meent, dat Van Lent den aankoop
wat op de iange baan zal hebben geschoven.
De heer Tromp wenscht de schade voor de helft te
dragen en Van Lent daarvoor gedurende eenigen tijd
eene toelage op de banden te verleenen,
De Voorzitter acht dit zeer gevaarlijk. omdat het
contract nog niet is afgeloopen, waarop de heer
Tromp antwoordt dat 't dan beter zou zijn na afloop
van 't contract over deze zaak te besiissen
De heer De Wilde is wel voor een tegemoetko-
ming, mits bewezen wordt, dat Van Lent zich direct
heeft trachten te dekken.
De heer Waller gelooft, dat Van Lent door zijne
leveranciers op sleeptouw is gehouden.
De Voorzitter herhaalt, dat beide contracten tijdens
de oorlog zijn gesloten, dat Van Lent met den toe-
stand op de hoogte was en zich intijds van 't noo-
dige had moeten voorzien.
De heer Honig komt tot de conclusie, dat Van
Lent bij 't sluiten van het tweede contract nog geen
moeilijkheden had, anders had hij niet opnieuw inge-
schreven.
De heer Jhr. Van de Poll meent, dat Van Lent
waarschijnlijk de banden toen wel in handen heeft
gehad.