4
5 Februari 1919.
Art. 5. Het pensioen wordt loegekend door den
Raad. Het gaat in met den dag, volgende op dien,
waarop de Wethouder als zoodanig is afgetreden,
mits het binnen zes maanden na dien datum wordt
aangevraagd door den belanghebbende of diens wette-
Lijken vertegenwoordiger Later aangevraagd wordende,
gaat het in met den dag na dien, waarop de aanvraag
is ingekomen.
Art. 6. Indien pensioen wordt aangevraagd uit hoofde
van ziekte of lichaamsgebreken, bedoeld in art 3 2e
Üd, na een korteren diensttijd als Wethouder dan zes
jaren, moet de ongeschiktheid om de betrekking langer
waar te nemen blijken uit eene met redenen omkleedc
verklaring, afgegeven door een, door Burgemeester en
Wethouders aan te wijzen geneeskundige.
Art. 7. Het pensioen wordt voldaan in drie maan-
delijksche termijnen, telkens na afloop van het kalen-
der kwartaal.
Indien de dag, waarop het pensioen ingaat. niet
samenvalt met den eersten dag vän een kwartaal, ge
schiedt de eerste betaling over het tijdvak van den
dag, waarop het pensioen ingaat, tot het einde van
het kwartaal.
In geval het door overlijden vervalt, zal de uitbe-
taling plaats hebben tot het einde van het loopende
kwartaal.
Art. 8. Het recht op verschenen pensioen termijnen
gaat verloren door verloop van één jaar na den dag,
waarop de betaling gevorderd had kunnen worden.
Art 9. Deze verordening verstaat onder Wethou-
ders, zoowel de mannelijke als de vrouwelijke Wet
houders, tenzij het tegendeel daaruit blijkt.
Overgangsbepa.li.ng.
Art. 10. Voor hem, die bij het inwerking treden
dezer Verordening als Wethouder in functie is, tellen
de jaren, gedurende welke hij als zoodaniggefungeerd
heeft vöör die inwerking treding, mede bij de bereke-
ning van het hem toe te kennen pensioen.
Gedaan ter openbare vergadering van den 5 Febru-
ari 1919.
De Secretaris, De Voorzitter,
0