83
24 October 1919.
4
op een hooger, bedrag dan in het tweede lid onder
3o. voor niet-kostwinners is bepaald dit bedrag mag
echter niet hooger zijn dan 90% van de jaarwedde,
met inachtneming van het bepaalde in het 3e lid.
5. Met afwijking in zoover van het bepaalde in het
tweede lid onder 3o. worden landstormplichtigen, die in
werkelijken dienst worden gesteld binnen één jaar
nadat het eerste gedeelte van de met hun jaarklasse
overeenkomende lichting der militie werd ingelijfd,
de eerste acht en halve maand van hun verblijf in
werkelijken dienst geacht te verkeeren in het geval,
bedoeld in het tweede lid onder lo.
6. Gedurende verblijf in werkelijken dienst enkel
tot het ondergaan van straf wordt de jaarwedde ge-
heel ingehouden.
7. Gedurende verlengd verblijf in werkelijken dienst
wegens ziekte worden van de jaarwedde slechts inge-
houden de bedragen, bedoeld in het derde lid.
Art. 6.
1. Onderwijzers, die zich hebben verbonden bij het
reservekader, genieten eveneens verlof, zoolang zij zich
ingevolge hun verbintenis in werkelijken dienst be-
vinden.
2. Gedurende elke periode van werkelijken dienst
geldt ten aanzien vam het genot hunner jaarwedde
hetgeen in artikel is bepaald voor het met die
periode het meest overeenkomende tijdperk.
Inhouding salaris bij vervanging.
Art. 7.
1. Wordt aan een onderwijzer buiten de gevallen
bedoeld in artt. 3, 4, 5 en 6 verlof verleend, dan wordt
van de jaarwedde ingehouden hetgeen is uitgegeven
om in den dienst te voorzien.
Tijdelijk personeel.
Art. 8.
1. In afwijking van het bepaalde in de artt. 3, 5 en
7 zal van tijdelijke onderwijzers gedurende den
verloftijd, volgens die artikelen het geheele salaris