27 Februari 1920
55
den. De heer Tromp vreest, dat de arbeiders der ge-
meente niet vrijuit tegenover hun patroon durven te
spreken, doch spreker stelt zich voor, dat alle aange-
legenheden heel gemoedelijk zullen worden behandeld
en getracht zal worden tot overleg te komen. Hij ver-
trouwt de arbeiders wel zooveel, dat deze geen blad
voor den mond zullen nemen. Spreker vreest, dat de
veischillende bonden liet overleg aanmerkelijk zullen
bemoeilijken.
De Voorzitter zegt, dat het verzoek om toelating van
hoofdbestuurders uitgaat van de organisaties.
De heer Dr. Droog zegt, dat zijn bedoeling is, dat
als regel het 2e lid zal verschijnen en alleen in bij-
zondere gevallen een hoofdbestuurder.
De Voorzitter vindt het jammer voor het 2e lid, als
dat dan nict mag komen.
De heer Waller zou het beter vinden enkel te be-
palen, dat elk hunner het recht heeft zich door een
raadsman te laten bijstaan, die evenwel niet aan de
discussies deel neemt.
Ue heer Jhr. Van de Poll vreest. dat het op die
wijze eindelooze vergaderingen worden.
De heer Dr. Droog stelt thans voor de volgende
bepaling op te nemen „Het is geoorloofd in de plaats
van het 2e lid een afgevaardigde van een landelijke
organisatie in de vergaderingen der Commissie toe te
laten".
Dit voorstel wordt alleen door den heer Peeperkorn
derhalve niet voldoende ondersteund
De heer Tromp stelt voor, dat de afgevaardigden
zich kunnen doen bijstaan door een hoofdbestuurder,
uie wel aan de discussies maar niet aan de stemmin-
gen deelneemt.
De Voorzitter wijst er op, dat de eene afgevaardigde
wel en de andere daartoe niet in de mogelijkheid is.
Deze zouden dan een raadsman moeten hebben.
Ue lieer Van Unen zou ze allen een raadsman wil-
len geven.
De heer Peeperkorn wil de landelijke bonden een
hoofdbestuurder en de plaatselijke bonden een raads-
man geven.
De Voorzitter zegt, dat het de vraag is, wie gezon-
den wordt. Het hoofdbestuur kan wel een vrijgestelde
zenden.