21 Md 1920
110
De Voorzitter antwoordt „van Iandelijke bonden".
De heer Honig zegt. dat de salarissen dus hier
over het algemeen lager zijn.
De Voorzitter deelt mede. dat wanneer men zich
richt naar andere gemeenten. men zal bemrrken dat
Heemstcde weer in de achterhoede is
Uit een billijkheidsoogpunt zullen, wanneer de loo-
nen der werklieden worden verhoogd, ook die van de
ambtenaren moeten worden verhoogd, daar anders het
verband verbroken wordt.
De heer Tromp wijst er op, dat de heer van Unen
gezegd heeft, dat het gewoonte is van de werklieden
om loonsverhooging te vragen
De heer van Unen ontkent dit te hebben gezegd.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Unen
gezegd heeft dat het gewoonte is geworden terug
werkende kracht te geven tot den dag van aanvraag.
De heer Tromp zegt, dat de werklieden alleen ko
men als de omstandigheden er hen toe dwingen.
De heer de Wilde zou willen voorstellen öok aan
de losse ambtenaren evenals aan de losse werklieden
een voorschot te geven. Er zijn er, die al 2 3 jaar
in lossen dienst zijn, en hij zou het hard vinden, als
deze geen voorschot kregen, omdat de traktementeu
van de losse an.btenaren niet hooger zijn dan van de
vaste.
De Voorzitter vindt dit heel moeilijk, vooral als
blijkt, dat terugwerkende kracht aan de loonregeling
wordt gegeven hij acht het gevaarlijk aan los per-
soneel een voorschot te geven.
De heer Van Unen zegt, dat een voorschot in zich
sluit een verhooging met terugwerkende kracht. want
anders heeft een voorschot geen zin. Daarom is spre-
ker tegen voorschotten, want men verbindt zich tot
een loonsverhooging.
De Voorzitter deelt mede, dat het niet de bedoeling
is de losse ambtenaren of werklieden te dupeeren.
Blijkt het. dat deze te weinig hebben verdiend, dan
krijgen ze later ook een uitkeering.
De heer Van Unen zegt, dat deze dan ook den pot
krijgen.
De heer de Wilde gelooft, dat men toch wel gevoelt,
dat er behoefte aan bestaat.
De Vooizitter zegt, dat het voorstel meer uit een
billijkheidsoogpunt tegenover de werklieden is gedaan.