28 December 1920
292
127. Aanleg weg en haven en
demping vaart.
Oe Raad enz.
De heer Van Unen kan zich uitstekend vereenigen
met den aanleg van een gedeelte van de Dreef en
ook met het dempen van de Wippervaart. Hij zou
willen vragen, of liet maken van de liaven wel zoo
strikt noodig is. Uit de liaven komt volgens raming
11000 M3 grond en daarvan is maar 3000 M3noodig.
Hij kan de groote noodzakelijkheid van het maken
van een haven niet inzien en voelt zich niet gerech-
tigd zooveel geld uit te geven voor een ligplaats van
roeibootjes en schuitenhuizen. Hij zou daarom het
maken van een haven voorloopig willen uiistellen.
De Voorzitter had eerst ook dezelfde gedachte.
De uitkomende grond kan gebruikt worden voor
den aanleg van de Dreef en voor het dempen van
de Wippervaart, terwijl de resteerende grond naar
de terreinen ten Zuiden van de Camplaan gaat en
ook bestemd wordt voor wegaanleg
De heer Van Unen zegt, dat de kwestie is, of de
haven noodzakelijk is.
De Voorzitter deelt mede, dat men een geval heeft
gehad, dat er een schuit aan 'tlossen was, die alle
ruimte in beslag nam. Hoe meer ruimte er is om te
lossen hoe beter. Het mes snijdt aan twee kanten. Er
is eigenlijk al toe besloten, want bij de laatste Ieening
is ook voor dit doel geleend.
De heer Van Unen zegt, dat dit nog niet in zich
sluit, dat het voorstel toen al is aangenomen.
De heer Van der Erf vindt, dat het mes aan drie
kanten snijdt en wel met het oog op de werkloos-
heidsbestrijding. want men heeft een periode te
wachten van werkloosheid. Hij noemt dit een karwei
bij uitnemendheid om de werkloozen te helpen aan
produciief werk, hetgeen beter is dan ze als bedelaars
op straat te laten loopen. Al zou het nog niet zoo
direct noodig zijr., dan is het met het oog op de
bestrijding van de werkloosheid toch gewenscht dit
werk zoo spoedig mogelijk uit te voeren.
De heer Tates vraagt nadere inlichtingen omtrent
de bedoeling om de haven later nog breeder te maken.