28
u
y.
1921
5
c. aan de sub a genoemde ambtenaren alle inlich-
tingen te verschaffen, welke zij voor de handhaving
dezer verordening noodig oordeelen,
Artikel 13.
le, Onverminderd het bepaalde in artikel 8 van
het Wetboek van strafvordering en in artikel 17 van
de Gezondheidswet 1919, Stbl. 784, zijn met het op-
sporen der overtredingen van deze verordening meer
bepaald belast de door Burgemeester en Wethouders
aangewezen ambtenaren van een keuringsdienst van
Voedingsmiddelen enz. en die van de gemeentepolitie.
2e. Zij zijn bevoegd de overtredingen der bepa-
lingen dezer verordening te constateeren en de waren,
ten aanzien waarvan de overtredingen zijn gepleegd,
in beslag te nemen.
Artikel 14.
Aan de ambtenartn genoemd in artikel 13 wordt
de last verstrekt om ter handhaving van de bepalin-
gen dezer verordening zoo noodig de woningen en
alle besloten lokalen of erven van broodverkoopers
en broodbereiders huns ondanks binnen te treden,
mits met inachtneming der bepalingen van de wet
van 31 Augustus 1853 (Staatsblad no 83).
De uitvoering van dezen last zal te allen tijde mo-
gen plaats hebben.
De eigenaars of andere rechthebbenden en de ge-
bruikers van de in dit artikel bedoelde gebouwen en
al dan niet afgesloten ruimten zijn desgevorderd ver-
plicht den toegang daartoe aan de in dit artikel ge-
noemde personen onmiddellijk te verleenen.
Artikel 15.
Overtreding van eenige bepaling dezer verordening
wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste
vijf en twintig gulden of hechtenis van ten hoogste
zes dagen. De voorwerpen, waarmede de overtreding
is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den veroordeelde
toebehooren worden verbeurd verklaard.