22 JUNI 1922.
64
De heer Van Unen juicht zeer toe, dat geld wordt
toegestaan voor de verbetering der zwemvijvers. Wan-
neer deze met f 1500.kunnen worden verbeterd is
het welbesteed geld. Van verschillende zijden is hem
ter oore gekomen, dat tijdens het zwemmen het aan-
tal menschen, dat toezicht moet houden, zoo gering
is, zoodat het zou kunnen zijn, dat sommige ouders
bang zijn om hun kinderen daar naar toe te sturen.
De weinige menschen, die met het toezicht zijn be-
last, moeten bovendien nog" zwemonderricht geven,
zoodat er licht een ongeluk kan gebeuren. Spreker
weet wel, dat meer toezicht nog meer geld zal kosten,
maar als de veiligheid dit eischt, moet het gebeuren.
De Voorzitter zegt, dat wanneer het Bestuur der
Zweminrichting en Burgemeester en Wethouders van
oordeel waren, dat er gevaar dreigt of dat er te wei-
nig toezicht is, zeker een crediet zou worden aange-
vraagd voor het aanstellen van meer toezicht. Men
mag dus veronderstellen, dat het Bestuur wel vol-
doende toezicht aanwezig acht.
De heer Dr. Droog deelt a!s Voorzitter van de
Vereeniging tot Exploitatie van eene Bad- en Zwem-
inrichting mede, dat bij het Bestuur geen klachten
zijn ingekonien.
De heer Van Unen zegt, dat nog zeer onlangs een
meisje kramp kreeg en alleen door een ander meisje
naar den kant werd gebracht. Er was op dat oogen-
blik maar één persoon die toezicht hield. Hij wil dien
persoon geen verwijt maken over dit toezicht, omdat
hij tevens bezig was met het geven van zwemles,
maar als niet toevallig een goede zwemster in de
buurt was geweest, had er een ongeluk gebeurd.
De heer Dr. Droog zegt, dat de zwemmeester bij
het geven van zwemonderricht op een zeer gnnstig
punt staat en alles kan overzien. Bovendien heeft hij
steeds een zwemgordel bij zich, terwijl over de zwem-
vijvers lijnen gespannen zijn om zich daaraan vast te
klemmen. Ook is er steeds een balk aanwezig. Spre-
ker staat er van te zien dat er klachten zijn.
De heer Van Unen zegt dit van een kennis te
hebben gehoord.
De heer Jhr. van de Poll vindt, dat wanneer er
velen in de zwemvijvers zijn, de zwemmers zelf wel
zien of iemand hulp noodig heeft. Als er niemand
anders is dan de zwemmeester, dan is deze zeker op
z'n qui vive.
De heer Van der Erf weet zelf bij ondervinding,
voor zoover betreft het heeren bassin, dat degene die
zwemles geeft het gezicht heeft op het diepe 2 M.
bassin. Het andere bassin is niet zoo gevaarlijk. Hij