22 FEBRUARI 1923.
3
Artikel 6.
Het plaatsen van zerken of monumenten of graf-
kelders zal alleen mogen geschieden voor zooverre
daartegen geen bezwaar bestaat en niet dan nadat de
daarvan in te zenden plannen en teekeningen door
Burgemeester en Wethouders zullen zijn goedgekeurd.
Op grafruimten in het algemeene vak mogen geen
andere dan losse voorwerpen worden gesteld. Het
blijft echter geoorloofd met toestemming van Burge-
meester en Wethouders een opstaand houten bordje
op de grafruimte te plaatsen.
Artikel 7.
Het maken van grafkelders is aileen geoorloofd bij
de grafsteden bedoeld in art. 2 letter a.
Artikel 8.
1. Voor het van gemeentewege schoonhouden,
waaronder niet wordt verstaan herstelling of vernieu-
wing van op graven geplaatste voorwerpen en van graf-
kelders alles voor zooveel het grafsteden betreft genoemd
in art. 2 sub a en b, de reeds bestaarde daaronder be-
grepen, wordt van den gerechtigde, vermeld in het
register bedoeld in artikel 5 der verordening het vol-
gende recht per jaar geheven
A. Voor een gedenkteeken (monument) f 10,—
B. Voor ééne zerk, bedekkende ééne grafstede
C. 'Voor eëne zerk/op plintbanden be/ek-
kende ééne grafstede van M 2X1 f 6
Bij ineerdere bedekking naar verhouding.
D. Voor een opstaand hek of kettingwerk
rond ééne grafstede van M2X1 ter hoogte
van 0.50 M of daar beneden f 3.—
Bij grooter afmeting (bijv. om meer dan ééne
grafstede) en meerdere hoogte naar verhouding
E. Voor een staande zerk van M J op een
grafstede f 4.
voor grootere zerken naar verhouding
F. Voor een grafkelder voor elke grafstede
van M 2X 1 f 3-
O. Voor ieder ander voorwerp als bordje,
kastje, kruis, doos enz. op andere grafste-
den dan vermeld onder 9 van dit artikel f 2.
H. Voor het onderhoud van eem graftuin of be-
planting per enkele grafruimte vaa^2Xl f 3-—
voor grootere grafsteden naar verhouding.
2. Het in het eerste lid onder B en E bedoelde
recht zal voor elk der zerken, nooit minder dan f4.—