11 DECEMBER 1924
Volgno. 254 wordt daarna conform vastgesteld.
Hierna wordt gepauzeerd van zes uur tot half acht.
Na heropening der vergadering wordt aangevangen
met Hoofdstuk VI der Uitgaven betreffende Openbare
Werken.
De Financiëele Commissie deelt mede, dat omtrent
verschillende posten in Hoofdstuk VI wordt gemeend,
dat het verschil met de raming voor 1924 veel te groot
moet worden geacht.
De heer De Breuk zegt, dat hij de posten 260, 261 en
262 heeft opgeschreven en daarbij gezien heeft, dat deze
posten 26.350.hooger zijn geraamd dan het vorig
jaar. Het wil er bij hem niet in, dat dit een normale uit-
zetting is als gevolg van de toeneming van het aantal
inwoners. Hij zou den Raad ernstig in overweging willen
geven, om verlaging dezer posten ernstig onder de oogen
te zien. Het komt hem voor, dat hier niet de noodige zui-
nigheid is betracht.
De heer Jhr. Van de Poll vraagt, of de heer De Breuk
bedoelt de uitgaven van verleden jaar.
De heer De Breuk zegt te bedoelen de cijfera van de
begrooting voor 1924.
De heer Dr. Droog kan zich best begrijpen, dat de
Financiëele Commissie is geschrokken. Hij zou in over-
weging willen geven de posten onder de nrs. 260 en 261
samen te tellen. Vroeger was dit één post. Bij samen-
telling blijkt, dat in 1923 is uitgegeven f 64.622,69 en
dat de raming voor 1925 bedraagt f 69.600.Nu be-
droeg de raming voor 1924 maar f 48.600.doch
daarbij moet worden opgeteld een suppletoire begroo-
ting van 20.000, zoodat het in werkelijkheid f 68.600
heeft gekost. Nu zal men wel zeggen, dat dan die posten
bij de vorige begrooting te laag zijn geraamd en spreker
geeft toe, dat dit ook werkelijk zoo is, maar het heeft
toch geen zin nu weer een te Iage raming te maken.
Eigenlijk is de begrooting dus bijna niets hooger dan
verleden jaar, terwijl, als men let op de bevolkings-
toename met 10 deze post had kunnen stijgen tot
75.000.—.
De dingen, die op de begrooting staan, moeten werke-
lijk noodig gebeuren en hij zou niet weten, welke van de
daar genoemde straten niet zouden behoeven te worden
verstraat. Men kan bijv. de Middenlaan wel zoo laten
liggen, maar als men de gleuf daarin laat, dan wordt die
weg stukgereden en zal hij later nog veel meer kosten.
Men kan zeggen: „neem minder straatklinkers", maar
dan kan hij niet garandeeren, dat alles goed gaat. Men
kan toch ook niet tegen den Directeur van de Gasfabriek
zeggen, dat hij met minder kolen voor een even goede
verlichting moet zorgen. Spreker zou gaarne aan den