108
Driejaarlijksche afrekening
vergoeding art. 101 L.O. Wet
1920 met de Besturen der
Bijzondere Scholen.
2 DECEMBER 1926.
Aan den Raad.
Onder dagteekening van heden mochten wij U de
noodige voorstellen doen betreffende de vaststelling
der vergoeding, krachtens art. 101 der Lager Onder-
wijswet 1920, over 1924 aan de besturen der Bijzon-
dere Scholen in onze gemeente Dit is thans het derde
jaar, waarover voor sommige scholen die vergoeding
wordt vastgesteld.
Ingevolge het bepaalde in het 8e lid van art. 101
der gemelde wet behoort nu de vergoeding over de
jaren 1922, 1923 en 1924 verminderd te worden tot
het bedrag, hetwelk noodig is tot goedmaking van
de over die jaren ten behoeve van de bijzondere
scholen werkelijk gemaakte kosten. Deze kosten moe-
ten blijken uit de bij de aanvrage om vergoeding
over 1924 overgelegde bescheiden tot staving van de
gedane uitgaven. Voor zoover de bijzondere Scholen
reeds vanaf 1 Januari 1922 aanspraak op de vergoe-
ding hebben gemaakt, zijp. bedoelde bescheiden aan
ons overgelegd en zijn deze onderzocht.
Bij het onderzoek van deze stukken hebben wij er
rekening mede moeten houden, dat volgens het 5e
lid van art. 101 alleen voor vergoeding in aanmerking
komen de kosten volgens art. 55 onder e tot en met
h en o, alsmede die van instandhouding. Er zijn
echter verschillende uitgaven in rekening gebracht,
waarvan o i. vergoeding door de gemeente niet kan
geschieden. Deze uitgaven betreffen voor de Bijz.
Prot. School aan den Voorweg:
le. Onderhoud woning schoolhoofd
2e. Kosten algemeene vergaderingen en van z.g.
hulpvereeniging
3e. Leveringen over 1921
4e. Kosten van Ouderavonden
5e. VoIIedig herstel der fietsenbergplaats
6e. Kosten administratieven arbeid inning school-
gelden