2 DECEMBER 1926.
219
De Voorzifter vraagt, of dit amendement wordt on-
dersteund.
Alleen door den lieer Vring wordt dit gedaan,zoo-
dat dit punt mitsdien geen onderwerp van beraadsla-
ging of stemming kan uitmaken.
De heer Van Unen vraagt, hoe het hier gaat bij de
toepassing van dit ariikel, als iemand gedurende bijna
liet geheele jaar tegen een goed loon werkzaam is
geweest, of deze dan reeds dadelijk wordt ondersteund.
De heer Jhr. van de Poll Wethouder, merkt op dat
zoo iemand eerst van zijn organisatie uitkeering krijgt.
De heer Van der Erf deelt mede, dat waar deze
regeling gebaseerd is op de regelingen der organisaties
tn daarmede ook overleg is verkregen, hij zich hier-
mede volkomen kan vereenigen. Spreker wijst er op,
dat de organisaties weinig hoogere uitkeeringen aan
de werkloozen verstrekken en waar dit idee door de
organisaties zelf wordt gedragen, kan hij geen vrijheid
vinden daarin verandering aan te brengen.
De heer Vring merkt op, dat de werkloozen vol-
gens deze regeling van 1 Mei tot 1 November van
steun zijn uitgesloten. Dit acht spreker meten met twee
maten en hij voelt daarom meer voor het artikel,
zooals dat door den heer Chapon wordt voorgesteld.
De Voorzitter wijst er op, dat het amendement niet
voldoende is ondersteund en daarover nu niet meer
kan worden beraadslaagd. Hiervan kunnen geen tast-
bare resultaten meer worden verwacht.
De heer Chapon meent, dat niet voldoende gele-
genheid is gegeven zijn bedoeling naar voren te
brengen en anders wellicht een andere gedachte uit
den Raad naar voren was gekomen.
De Voorzitter is van oordeel, dat de vergadering
voldoende op de hoogte was, waar het om ging en
daarvan dan ook zeer voldoende kennis heeft kunnen
nemen.
De heer Chapon verklaart, dat hij zeer totzijn spijt
tegen het voorgestelde artikel 1 zal moeten stemmen.
Vervolgens wordt art. 1 in stemming gebracht en
aangenomen met 13 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden de heeren Chapon en Baron van
Hardenbroek, welke laatste bij het uitbrengen van zijn
stem er aan toevoegde, dat hij op gansch andere
gronden als de heer Chapon tegen dit artikel stemde.
De artikelen 2, 3 en 4 worden zonder hoofdelijke
stemming ongewijzigd vastgesteld
Art. 5, waarop door den heer Chapon een amen-
dement is ingediend.
De heer Van der Erf is van oordeel, dat aanvulling
van dit artikel, als door den heer Chapon wordt voor-