37
Gas-, Duinwater- en
Electriciteitsverordening.
26 APRIL 1928
Aan den Raad.
Zooals U bekend is, bestaan er momenteel drie
verordeningen waarin geregeld zijn de voorwaarden
voor de levering van gas, duinwater en electricitett.
Komt het eenerzijds voor, dat in de drie verordenin-
gen verschillende bepalingen van dezelfde strekking
zijn opgenomen, anderzijds is gebleken, dat deze ver-
ordeningen in enkele opzichten aanvulling behoefden.
Overwogen is daarom de drie verordeningen in één
verordening te verwerken. Het is gebleken, dat dit
zonder bezwaar kan geschieden en dat deze daardoor
meer overzichtelijk wordt. Het samenstellen van een
ontwerp voor deze verordening is tevens benut om
enkele wijzigingen en aanvullingen aan te brengen,
welke in de praktijk noodig of gewenscht zijn ge-
bleken.
Zoo is nieuw ingevoegd de laatste alinea van arti-
kel 3 inzake de plaatsing van tusschenmeters, alsmede
het laatste lid van artikel 4 inzake het verleenen van
toegang aan het personeel van de bedrijven tot den
dienstaanleg en de meters.
Eveneens is nieuw ingevoegd artikel 5 betreffende
de plaatsing van brandkranen op particulier terrein en
liet 7e lid en 9e lid van artikel 10.
Voorts is in de praktijk gebleken, dat bij overtreding
van de voorschriften inzake den aanleg van binnenlei-
dingen niet steeds de eigenlijke overtreder kon worden
beboet. Itnmers, in de bestaande verordeningen wordt
de eigenaar van het perceel aansprakelijk gesteld,
terwijl degene, die met den aanleg der binnenleiding
belast is, in voorkomende gevallen de overtreding der
voorschriften pleegt. Het wordt daarom wenschelijk
geoordeeld, daarin te voorzien door de voorgestelde
redactie van art. 12, 3e lid.
Ook heeft de praktijk uitgemaakt, dat de omschrij-
ving, wat verstaan wordt onder den muntmeteraanleg
wijzi'ging behoeft. Daarin zijn thans (zie art. 15, 5e lid)
opgenomen een tweetal eenvoudige verlichtingsorna-
menten, waartegenover vervallen is een harplamp en
een éénledige wand-arm.