21 JUNI 1928
116
gebracht wegens de goede verstandhouding. Dit ge-
beurt wel meer met zaken, die nu niet direct geheel
en al bij de Commissie thuishooren.
Wanneer de Raad gesteld is op een goede en
aesthetische bouw, dan moet hij Burgemeester en
Wethouders ook steunen in zijn streven om hierfoe
fe geraken. De Raad is tenslotte de baas, doch Bur-
gemeester en Wethouders vinden het niet aangenaam
wanneer zij gehandicapt worden in haar plannen en
zeker niet waar deze beoogen om tegemoet te komen
aan de wenschen van den Raad.
Spreker zou het dan ook nog wenschelijker vinden
wanneer geen enkele garage op het Raadhuisplein
zou komen, maar als het nu eenmaal moet, zal het
College van Burgemeester en Wethouders zich niet
verzetten tegen den bouw van één garage, een dub-
bele garage staat den landelijken toestand echter ten
eenenmale in den weg.
De heer Breed acht het laatste beroep op den Raad
om medewerking, na hetgeen Wethouder Dr. Droog
heeft opgemerkt, misplaatst. Spreker is echter van
meening, dat, wanneer hier uit een oogpunt van wel-
stand de vergunning wordt geweigerd, ook geen
toestemming moet worden verleend voor den bouw
van één garage, hoewel Burgemeester en Wethouders
hiertoe wel bereid schijnen te zijn. Ten zeerste wil
spreker ontraden om de behandeling van dit adres
uit te stellen tot een volgende vergadering.
De heer Audretsch rnerkt op, dat het zijn bedoeling
was om door het uitstel van de behandeling van dit
adres, adressant terug te drijven van twee garagestot
één. Spreker vindt het ook verkeerd, dat op dit
mooie punt een dubbele garage wordt gebouwd, doch
is van meening, dat de Raad den bouw van één
garage moeilijk kan weigeren.
De Voorzitter zegt van meening te zijn, dat wan-
neer de Raad aan adressant toestemming zou willen
geven tot den bouw van één garage, Burgemeester
en Wethouders zich hiertegen niet zouden verzetten
en daarom naar zijn oordeel geen bezwaar bestaat
aan het verzoek van den heer Audretsch te voldoen.
Spreker vraagt of de vergadering zich hiermede kan
vereenigen.
Nadat niemand zich hiertegen verzet, wijst spreker
er op, dat op het adres van den heer Smit feitelijk
afwijzend is beschikt.
Uit de Vergadering komen evenwel stemmen, die
zich daartegen verzetten.
De heer Audretsch wijst er op, dat in het befrek-
kelijke besluit van Burgemeester en Wethouders staat,