26 Juli 1928. 23 Art. 30. (1). Het ziekengeld wordt wekelijks uitbetaald. De uitbetaling geschiedt alleen dan, wanneer vooraf eene verklaring van den daartoe aangewezen arts is over- gelegd, waaruit blijkt, dat er bij hem tegen de uitbe- taling geen bezwaar bestaat. (2). Het recht op het ziekengeld vervalt, wanneer de zieke de maatregelen in het belang der contrôle van den in de vorige zinsnede bedoelden arts, waar- voor in de bijzondere voorschriften voor elken dienst- tak nadere bepalingen worden gemaakt, opzettelijk niet nakomt. (3). De werkman, die langer dan eene week is ziek geweest, mag niet weder te werk worden gesteld, dan nadat de daartoe aangewezen arts heeft verklaard, dat hij weder volkomen in staat is zijn gewone werkzaam- heden te hervatten. De vaste en de voorloopig aange- stelde werkman kan, indien dit door den arts ter be- vordering van zijn volledig herstel wenschelijk wordt geoordeeld, tijdelijk, met behoud van het gewone loon met lichte werkzaamheden worden belast. Wanneer de werkman gedurende deze tijdelijke tewerkstelling wederom wegens gelijke ziekte als te voren moetver- zuimen, geld dit ten aanzien van het bepaalde in art. 28 (1) of (2) niet als een nieuwe ziekte; hij kan dan ziekengeld genieten over een aantal weken, gelijk aan dat, waarover hem bij niet-onderbreking der ziekte nog ziekengeld kon worden uitgekeerd. Art. 31. (1). Het aan den werkman uit te keeren ziekengeld of loon wordt eventueel verminderd met de aan den werkman toegekende tijdelijke uitkeering bedoeld bij art. 15 der Ongevallenwet 1901, vervolgens met de voorloopige rente, bedoeld bij art. 72 dier wet en

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1928 | | pagina 33