70
26 JULI 1928
Hierbij wordt nu niet onderscheiden tusschen een
juridisch financieel civiel rechterlijk en een pubhek-
rechterlijk standpunt. Deze geheele onderscheiding heeft
liier geen zin. Zij blijft practisch zonder gevolg.
Schade geleden ten aanzien van hetgeen vroeger be-
hoorde tot het vermogen van de gemeente, waarop
het burgerlijk rechi van toepassing was, komt even
zoo goed in aanmerking, als schade geleden ten aan-
zien van hetgeen (in publiek) beheer bij de gemeer.te
was. Hieruit vloeit ock vcort, dat de kwestie, waar-
over art. 19 handelt, noch van uit een juridisch-financieel
standpunt noch van uit een publiek rechterlijk stand-
|iunt opgelost kon worden. Het gaat noch om rechts-
kwesties die geregeld worden in het privaatrecht, noch
oin rechtskwesties die geregeld worden in het publiek-
recht. Vandaar dan ook dat de burgerlijke rechter
geheel buiten deze materie blijft. Art. 19 heeft niet
beoogd, in strijd met de Grondwet, juridisch-financieele
rechtskwesties aan den rechter te onftrekken en ter
beoordeeling aan Oedeputeerde Staten en aan de
Kroon voor te leggen, maar het heeft beoogd zie
het slot van het artikel over den bijzonderen
schade-staat een autoriteit te doen beslissen, die in
dezen het meest deskundig wordt geacht. Ook in de
civiele rechtspraak gaat de beoordeeling van de hoe-
grootheid van een bepaalde schade buifen de eigen-
lijke juridische waardeering van een zaak om en
wordt deze schade vastgesfeld door deskundigen.
Hier is het niet anders. Op de hoegrootheid van de
schade kan geen juridisch standpunt van invlced wezen.
Het is hierom, dat wij niet kunnen begrijpen, wat de
goede zin is van het gesfelde in het „Rapport inzake
op pag. 2: „Verder moet de afstand der diverse be-
zittingen ter bepaling van de vergoeding niet van een
juridisch financieel standpunt worden bezien, doch van
een publiek-rechlerlijk". Wij achten deze woorden
zonder zin fe zijn. O.i. belioort hier meer op den
voorgrond te treden het motief, ook aangeroerd door
het Bureau Limperg, in het rapport van 6 Juni 1928,
dat de meest juiste wijze van schadeloosstelling zou
zijn, dat aan de verkleinde gemeente gelijksoortige en
gelijkwaardige activa werden bezorgd als tengevolge
van de annexatie zijn overgegaan. Zoo mist onze
gemeente thans binnen het verkleinde gebied de be-
schikking over sportterreinen als bij den Hout en zal
er dus toe moeten overgaan naar een uieuw daarvoor
geschikt terrein uit te zien. Bij den aankoop daarvan
zal natuurlijk de volle waarde moeten worden betaald
en zal de gemeente niet kunnen slagen voor een be-
drag gelijk aan het restant schuld nog op de gemeente