20 DECEMBER 1928
ten, zette de regeering de gehuwde ambtenares aan den
dijk en ter wille van de consequentie moest de gehuwde
onderwijzeres volgen.
Zoo kwam het 4e lid van art. 38 in de lager onderwijs-
wet, Mijnheer de Voorz., het artikel, dat in het Raads-
voorstel wordt aangehaald.
Dat artikel kwam er niet, omdat het onderwijsbelang
dit eischte, maar onr andere buitcn het onderwijs staande
redenen (overkompleet van werkkrachten)
En van een dergelijk artikel maken B. en W. nu ge-
bruik orn art. 27a in de verordening op te nemen.
Wij, liberalen, doen daaraan niet mee, zooals te be-
grijpen is, als ik verwijs naar het programma van den
Vrijheidsbönd, waarmede ik begonnen ben.
Ook mannen van rechts doen daaraan niet mee. En ik
behoef alweer niet vêr uit de buurt te gaan. In hetzelfde
Haarlemsche Raadsverslag, dat ik zoo juist aanhaalde,
lees ik op blz. 338, dat Mr. Bruch, ik herhaal de anti-
revolutionaire Wethouder van Onderwijs zegt:
Wanneer men nu vraagt, of het standpunt van B. en
W. is, dat men alleen op grond van gehuwd te zijn onge-
schikt moet worden verklaard voor benoeming tot ambte-
nares, dan antwoordt spreker (Mr. Bruch) dat dit het
stanclpunt van het college niet is. B. en W. in deze
samenstelling (1 Chr. Hist., 1 Ant-rev., 1 R.K., 1 V.D. en
1 S.D.A.P.) en ook in vroegere samenstelling, die er
juist zoo over dacht, hebben wel eens gehuwde onder-
wijzeressen voorgedragen. B. en W. zijn dus niet van
meening, dat het feit van het gehuwd zijn zonder meer
eene belemmering voor de benoeming zou zijn.
Inderdaad, ook door Mr. Bruch zijn gehuwde onder-
wijzeressen ter benoeming voorgedragen.
Ik heb hier voor mij den naam van eene gehuwde
onderwijzeres (Mevr. Van RietIn 't Veld, onderwijzeres
aan de school voor buitengewoon lager onderwijs), en
door Mr. Bruch voorgedragen.
In Haarlem zijn trouwens meerdere gehuwde oncler-
wijzeressen.
Door B. en W. van Haarlem is in 1927 aan een school-
hoofd medegedeeld (blz. 647 van het Raadsverslag) dat
het gehuwd zijn van een vrouw voor het College niet
beteekent eene uitsluiting voor de benoembaarheid in de
een of andere betrekking.
Mijnheer de Voorzitter. Ik zou hier den aanwezigen
geestverwant van Mr. Bruch willen vragen: Plaatst U
op het standpunt van Mr. Bruch en verwerp daarom
art. 27a.
Bovendien druischt het nemen van een besluit, zooals
B. en W. het voorstellen, in tegen ons rechtsgevoel. De
onderwijzeressen hebben door het afleggen van een
examen een bevoegdheid verkregen, zonder eenige be-