28 November 1929.
163
De Voorzitter merkt op, dat er dan een conflict
ontstaat met de strafbepaling, welke in artikel 6 staat
vermeld.
De heer Rijkes anfwoordt hierop, dat hij in dat
antwoord een goed motief ziet, om zijn voorstel in
te trekken.
De heer Van Unen merkt nog op, dat de Voorzit-
ter gezegd heeft, dat deze verordening voor de ge-
meente moeilijkheden van controle voorkomt en ook
daarom deze verordening valî toe fe juichen. Spreker
kan het daarmede in het geheel niet eens zijn. Er zijn
nu eenmaal bepaalde personen voor die controle aan-
gesteld en nu moeten er toch geen extra wetjes wor-
den gemaakt om deze personen die controle gemak-
kelijker te maken. Het motief om van Overheidswege
de menschen tegen zichzelven te beschermen vindt
spreker ook niet sterk zij moeten zichzelf maar
beschermen. Wanneer men in dit opzicht aan al de
wenschen van de ingezetenen tegemoet zou komen,
dan kon men wel een bordje aan het Raadhuis han-
gen „hier maakt men op verzoek verordeningen".
Spreker is dan ook sterk tegen de vaststelling van
deze verordening.
De Voorzitter antwoordt hier nog op, dat wanneer
het werktijdenbesluit zelf had voorgeschreven dat de
kapperszaken een bepaalde dag in de week gesloten
moesten zijn, de gemeente er niet over zou denken,
om daarenboven een regeling te tretfen. Er zijn reeds
diverse gemeenten, die een dergelijke regeling getrof-
fen hebben. Een Gemeentebestuur maakt ook we!
eens een verordening om de menschen te helpen, als
het algemeen belang daardoor niet geschaad wordt.
De heer Audretsch wil deze verordening vergelijken
rnet de Verordening op de Winkelsluiting. Ook daar
is gebleken, dat een wettelijke regeling ondoenlijk is.
Bovendien is spreker het er geheel mee eens, dat
de controle met deze verordening veel eenvoudiger is.
Hierna wordt deze verordening zonder hoofdelijke
stemming ongewijzigd vastgesteld.
De heer Van Unen wenscht geacht te worden te
hebben tegengestemd.
VIII. 2e Wijziging van de Verordening op de
Vrijwillige Brandweer.
Het advies met ontwerp besluit luiden als volgt