2 30 Januari 1930
Inlid
Inlie) breken ongeschikt is voor de verdere waarneming
van zijne betrekking.
3. Voor de berekening van het pensioen blijft bui-
W ten aanmerking de tijd, gedurende welken de Wet-
houder afwezig is geweest, indien die afwezigheid
Verz langer dan drie maanden geduurd heeft en niet werd
Xew< veroorzaakt door ziekte.
Kens 4. Tiidelijke waarneming van de betrekking van
Wethouder geeft gcen aanspraak 0|4 pensioen.
W Art. 4.
Goec Het pensioen wordt toegekend door den Raad.
Verb Het gaat in met den dag, volgende op dien, waarop
Vast de Wethouder als zoodanig is afgetreden, mits het
Goec binnen zes maanden na dien datum wordt aange-
Raac vraagd door den belanghebbende of diens wettelijken
Goec vertegenwoordiger. Later aangevraagd wordende, gaat
het in met den dag na dien, waarop de aanvraag is
ingekomen.
ZIJ 2. ln afwijking van het bepaalde in het lelidgaat
het pensioen van een Wethouder, welke op den dag,
Uitvi volgende op dien, waarop hij als zoodanig is afge-
Toep treden den leeftijd van 60 jaren nog niet heett bereikt,
eerst in met den dag waarop hij dien leeftijd zal
hebben bereikt. De aanvrage bedoeld in het eerste
lid van dit artikel zal alsdan moeten worden gedaan
binnen een termijn van zes maanden nadat hij ge-
Voor melden leeftijd heeft bereikt. Later aangevraagd, gaat
Danl jn mej dag na dien, waarop de aanvrage is
Dasc ingekomen.
Danl 3 j-jel 2e lid blijft buiten toepassing wanneer een
Wethouder afgetieden is op grond dat hij door ziekte
of lichaamsgebreken ongeschikt is voor de verdere
waarneming van zijn betrekking.
Art. 5.
Indien pensioen wordt aangevraagd uit hoofde van
ziekte of lichaamsgebreken, bedoeld in art. 3, 2e lid,
na een korteren diensttijd als Wethouder dan zes
jaren, inoet de ongeschiktheid om de betrekking langer
waar te nemen blijken uit eene met redenen omkleede
verklaring, afgegeven door een, door Burgemeester en
Wethouders aan te wijzen geneeskundige.
V6