25 September 1930
204
inrichting van nieuwe scholen. Zoo ver gaat de wet
echter niet. Spreker leest hierop de 5 eerste leden
van artikel 101 der L. 0. wet voor en zegt dat in
liet tweede, derde en vierde lid van dat artikel,
waarnaar verwezen wordt in het 5e lid niet gespro-
ken wordt over de kosten van aanschaffing. Nu is
het natuurlijk mogelijk, dat een schoolbestuur in een
tijdperk van drie jaren ongelukkig geboerd heeft en
meerdere uitgaven heeft moeten doen, dan het fei-
telijk kon doen of in een ander jaar weer inkomsten
derft, door dat er minder is uitgegeven. Doch waar-
om bepaalt dan de wet de driejaarlijksche afreke-
ning te krijgen? Dit is ge'daan om een overzicht te
knnnén krijgen en om nu en dan de rekening af te
sluiten. Nu spreekt de Wethouder Dr. Droog hier
wel over kronkels in de wet, maar er is hier een
schoolbesituur, waarvan een der leden na twee jaar
eens op het Raadhuis komt en dan vraagt ,,er zijn
nu twee jaar voorbij, wij hebben, nu nog één jaar,
kunnen wij nog iets doen"? Dan krijgt inen daarop
ook een antwoord, doch wanneer men dat niet doet,
dan wordt men inderdaad wel eens teleurgesteld.
Volgens spreker's oordeel is het hier dan ook een
zuiver formeeïe kwestie. Wij gunnen het geld graag
aan het Kerkbes'tuur, maar zitten aan den anderen
kant hier ook miet om het zoo maar te geven. De
zaak is niet klaar, cr is geen jurisprudentie, andere
schoolbesturen zitten er-ook mede en daarom zou
het werkelijk voor het geheele land een oplossing
zijfi, wanneer hier nu eens een duidelijke uitspraak
kwam.
De heer Kwak zegt een lid van de Commissie voor
het Onderwijs te 'zijn, die gerekend mag worden aan
de zijde van den Wethouder, Dr. Droog, te staan.
Spreker is het hier echter niet eens met dezen Wet-
houder, omdat zoowel van de zijde van het College
van Burgemeester en Wethouders als van de zijde
van den Raad steeds een royale houding is aange-
nomen zoowel ten opzichte van het openbaar als van
het bijzonder onderwijs. Het ware te wenschen dat
eén dergélijke houding overal werd aangenomen. Nu
is er eem verschil over de interpretatie van een
wetsartikel, dat moeilijk is te verklaren. In het Col-
lege van 'Burgemeestér en Wethouders bestaat geen
eenstemmigheid over de toepassing van dat artikel,
ook in de Commissie voor het Onderwijs ontbreekt
deze eenstemmigheid. Spreker kan de opmerking