25 September 1930
198
De Voorzitter wijst er nog op, dat Burgemeester
en Wethouders krachtens artikel 2 van het Werklieden
reglement bijzondere voorschriften kunnen vaststellen.
Deze voorschriffen nu, zijn vastgesteld, nadat de
Commissie van Overleg daarover is gehoord. Nu zijn
er menschen die zich tegen deze vaststelling verklaren,
anderen gaan er echter mede acconrd Een zekere
groep, die nu niet voldaan is, komt bij den Raad in
beroep en vraagt te bevorderen, daf deze zaak opnieuw
in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg
wordt behandeld. Burgemeester en Wethouders stellen
nu voor, dit adres in hunne handen te stellen ter af-
doening en spreker wil daaraan toevoegen, dat dit
practisch beteekent, dat de zaak wel zoo zal blijven
als zij is.
De heer Audretsch vraagt, of het nu niet mogelijk
is, dat die menschen nogmaals gehoord worden. Ze
voelen zich werkelijk achteruitgezet en daardoor ver-
ongelijkt.
De heer DrDroog. Wethouder, meent te weten
dat de betrokkenen ook in de Commissie voor de
Bedrijven zijn geweest en dat ook daar deze zaak is
besproken. Nu zou het toch werkelijk een gevaarlijk
precedent zijn, indien Burgemeester en Wefhouders
die menschen nu maar weer gingen hooren, omdaf
een bepaalde categorie ontevreden is over de eind-
beslissing.
De heer Audretsch zegt, daf dit wel mogelijk is,
d°ch zij wijzen op enkele dingen, die in strijd zijn
met het Werkliedenreglement. Zoo wordt door de
foepassing van de bijzondere voorschriften inbreuk
gcdaan op de nachturen van de lantaarnpoetsers-
herstellers. Daarom zou spreker willen vragen, of het
nu niet mogelijk is, dat die menschen nogmâals ge-
hoord worden.
De heer Dr. Droog, Wethouder, antwoordt hierop
dat indien in dat geval uitdrukkelijk wordt vastgesteld
dat hierdoor geen precedent wordt gesteld, de Voor-
zitter misschien bereid kan worden gevonden om die
menschen nogmaals te hooren.
De Voorzitier merkt hierbij op, dat dit dan zou
moeten geschieden in de Commissie van Overleg
voor de Werklieden, maar dat is reeds herhaaldelijk
gebeurt.
De heer Audretsch zegt, dat de befrokkenen van
meening zijn, dat het bij Burgemeester en Wefhouders
m goede handen is.