30 Juni 1931
172
in haar geheel of arlikelsgewijze wil behandelen.
De heer Rijkes zegt, dat er zeker punten zijn, die
recht hebben cm nader besproken te worden.
De heer Van der Erf merkt op, dat het dan mis-
schien practisch is om deze verordening artikelsgewijze
te behandelen.
De Voorzitter zegt vervolgens deze verordening
arlikelsgewijze te zullen behandelen.
Artikel 2.
De heer Rijkes merkt hierbij op, gelezen te hebben
dat o.m. drie leden van den Raad, door dit College
te benoemen, lid der Commissie zijn. Spreker vraagt,
waarom hier ook, evenals bij de organisaties, geen
sprake is van plaatsvervangende leden.
De heer DrDroog, Wethouder, antwoordt hierop,
dat dit inderdaad, evenals bij de organisaties, mogelijk
zou kunnen zijn. Spreker meent dat de leden over het
algemeen lang genoeg fevoren weten, wanneer de
vergaderingen plaats hebben, doch dat neemt niet weg
dat de mogelijkheid bestaat, dat men niet kan komen.
Hoewel spreker deze aanvulling overbodig acht, wil
hij zich daartegen toch niet verzetten.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten
lid a van artikel 2 als volgt aan fe vullen
„voor ieder van deze drie leden wijst de Raad een
plaatsvervangend lid aan".
Artikel 3.
De heer Van der Linden merkt op, dat door de
Commissie is voorgesteld dit arfikel zoo te wijzigen,
dat de Secretaris niet aan de gedachfenwisseling kan
deelnemen. Burgemeester en Wethouders hebben zich
met dit voorste! niet kunnen vereenigen. Spreker be-
treurt dit en zou het juister vinden, wanneer de
Secretaris alleen het recht werd gegeven om op ver-
zoek van den Voorzitter inlichtingen te geven. Er
bestaat naar zijn meening geen enkele aanleiding om
den Secretaris te laten meepraten. Dit was ook de
meening ven de meerderheid der Commissie, die zich
in dien geest met 7—3 stemmen heeft uitgesproken.
Wanneer 2 belanghebbende onderhandelen, mag van
eemge beïnvloeding geen sprake kunnen zijn, zegt
spreker.
De heer \/an der Erf kan dit geheel onderschrijven.