30 Juni 1931
177
brengen. Nu zal er een ander groepje zijn van 2 of
3 leden, dat het na veel moeite ook niet verder kan
brengen. Moet dat groepje dan uitgeschakeld worden,
vraagt spreker.
De heer Van der Erf zegt, dat hij dan ook niet
het kleinst mogelijk aantal wil hebben. Het verschil
tusschen 5 en 4 is echter niet zoo groot en om aan
het bezwaar van den Wethouder, dat hij öok werkelijk
heeft aangevoerd, tegemoet te komen, heeft hij zijn
voorstel gewijzigd.
De Voorzitter merkt op, dat het voorstel van den
heer Van der Erf dus is, 7 voor de werklieden en 4
voor de ambtenaren en de polilie. Spreker vraagt of
dit voorstel ondersteund wordt.
Aangezien dit voorstel niet voldoende ondersteund
wordt, kan het niet in stemming worden gebracht.
Art. 5, 3e alinea.
De heer Rijkes merkt op, dat het foch zeker de
bedoeling zal zijn om de organisaties bij tusschenfijd-
sche vacatures het recht te geven om andere verte-
genwoordigers aan te wijzen, maar niet om een ander
aan te wijzen, wanneer de eene niet bevalt.
De heer Dr. Droog, Wethouder, antwoordt hierop,
dat het zoo niet is opgevat in de Commissie.
De heer Rijkes zegt, dat men dus iedere maand
een anderen vertegenwoordiger kan aanwijzen.
De heer Dr. Droog, Wethouder, antwoordt hierop,
dat dit practisch niet za! gebeuren.
De heer Van der Linden vraagt, of de organisaties
dan voor iedere vergadering hun afgevaardigden be-
noem#n.
De heer Dr. Droog, Wefhouder, antwoordt hierop,
dat zij dit telkens vöör 1 Januari van ieder jaar moe-
ten doen. Men ken echter ziek worden of op vacantie
gaan en dan is het gewenscht, dat een plaatsvervan-
gende vertegenwoordiger op kan treden.
De heer Rijkes zegt, zich toch niet goed te kunnen
begrijpen, dat de organisatie daarbij volkomen wille-
keurig te werk kan gaan.
De heer Dr. Droog, Wethouder, antwoordt hierop,
dat dit een interne aangelegenheid is van de organisaties.
Art. 5, laatste alinea.
De heer Rijkes informeert of de raadsleden ook