27 Juli 1933
97
presentiegelden te worden besteed. Op deze overwegin-
gen kan spr. zich met het prae-advies van de meerder-
heid van Burgemeester en Wethouders vereenigen.
De heer Audretsch is het volkomen eens met het nut
van een telefoonaansluiting voor de raadsleden, doch
gezien de benarde financieele omstandigheden van de
gemeente, acht hij geen aanleiding aanwezig, om daar-
toe momenteel over te gaan. Stonden de gemeente-finan-
ciën er beter voor, dan was het iets anders.
De heer van Unen noemt de redeneering van den heer
Disselkoen zeer juist. Spreker heeft een telefoon doch
gebruikt deze slechts uiterst zelden in zijn kwaliteit als
raadslid. Hij acht het wel een kleine beetje heel bar om
nu, na de belastingverhooging nog met een dergelijk
voorstel te komen. De heer Meeuwenoord, zegt spreker
heeft hem met zijn pompeuze voordracht geenszins kun-
nen overtuigen.
De heer van der Erf is van meening, dat juist degenen,
die een telefoon hebben er het rninst het gemis van ge-
voelen. Tengevolge van de evenredige vertegenwoordi-
ging zijn er verschillende raadsleden die over een niet
al te groote beurs beschikken en die hun tijd zoo produc-
tief mogelijk moeten besteden. Men kan zijn tijd dan
ook productiever besteden door per telefoon dan door te
voet of per rijwiel zijn zaken af te doen. Dit voorstel
voorziet dan ook in een werkelijke behoefte en als zoo
juist is aangetoond, dat het de gemeente bitter weinig
behoeft te kosten gelooft spr. niet, dat er ernstige bezwa-
ren tegen dit voorstel behoeven te bestaan.
De heer Rijkes kan zich indenken, dat het hebben van
een telefoon voor een raadslid eener groote gemeente
nuttig kan zijn, doch deze gemeente is z.i. daarvoor nog
niet groot genoeg. Een uitgaaf, zooals hier bedoeld,
vindt hij dan ook vooral in deze tijden onverantwoorde-
lijk. Waar het verder in de bedoeling van de voorstellers
ligt, om de telefoon reeds met 1 September a.s. in huis
te willen hebben, zullen dus de onkosten nog 4 maanden
moeten drukken op den dienst 1933 en nu vraagt spr.
den onderteekenaars uit welken post, ter dekking van
deze uitgaaf inoet dat betaald worden.
De heer Jonckbloedt en anderen: uit den post onvoor-
ziene uitgaven.
De heer Rijkes: Ik hoor dus goed, dat deze uitgave
betaald moet worden uit den post ,,onvoorziene uitga-
ven". Maar, zegt spreker, de heeren roepen dat zoo vlug,
mag die post daarvoor aangesproken worden? Waar-
voor dient die post „onvoorziene uitgaven"? Wat ver-