7 December 1933.
261
De heer De Tello zegt, dat hoewel hij beschikt over
een onuitsprekelijke hoeveelheid respect voor het ge-
zag en hij geenszins de meening van den Edelachtba-
ren heer Kantonrechter in het geding wil brengen, diens
wetsuitleg toch niet overeenkomt met den wetsuitleg
van de Kroon, die de Heemsteedsche verordening des-
tijds goedkeurde. Dit neemt niet weg, dat spreker zich
kan voorstellen, dat op formeele gronden de verorde-
ning ten aanzien van de sluiting der kapperszaken op
Donderdagmiddag niet geheel juist werd geacht en uit
dien hoofde aan de verordening in haar geheel rechts-
kracht is ontzegd. Hieruit volgt echter geenszins dat
het amendement, dat spreker in de raadsvergadering
van 31 Maart 1932 op de door Burgemeester en Wet-
houders ter vaststelling aangeboden verordening voor-
stelde en de Raad in meerderheid accepteerde, nu ook
in strijd met de wet is. Spreker heeft bij die gelegen-
heid gezegd, dat dit amendement gebaseerd was op
art. 9, sub 1 der Winkelsluitingswet, aangezien bijzon-
dere omsfandigheden aanwezig waren, die afwijkingen
van de wet op dit punt mogelijk maakten. Indien men
de verwijzing naar artikel 9, le lid dier wet weglaat,
dan vervalt zeer zeker de rechtskracht aan deze veror-
dening, want artikel 6 regelt uitsluitend de Donderdag-
middagsluiting. Spreker toont aan de hand van de
ministrieele aanschrijvingen en de geschiedenis der wet
aan, dat er geen enkel bezwaar bestaat om de Zater-
dagssluiting op 10 uur te handhaven en zou gaarne
zicn, dat in het belang van het kappersbedrijf hier in
Heemstede deze bepaling bleef bestaan.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat de oorspronke-
lijke verordening destijds is vastgesteld, zooals zij ook
is afgekondigd, n.l. als een verordening ter uitvoering
van de artikelen 6 en 9, le lid der Winkelsluitingswet.
Verder geelt spreker den heer De Tello gaarne toe,
dat deze verordening de Koninklijke goedkeuring heeft
verkregen, doch daarin was ook begrepen de goedkeu-
ring op de regeling op de Donderdagmiddag-sluiting.
De Koninklijke goedkeuring behoeft echter nog niet
altijd de basis te zijn, waarop de rechter zijn uitspra-
ken doet. De rechtsgeldigheid van de verordening zou
ook nu nog niet zeker zijn en om niet te riskeeren
dat zij voor de derde maal ter goedkeuring aan den
Raad zou behoeven te worden voorgelegd, nreenden
Burgemeester en Wethouders dat het aanbeveling ver-
diende om zoo royaal mogelijk te voldoen aan het
verzoek van de afdeeling Haarlem van den Nederland-