50
28 Juni 1934.
bedoelde leerlingen berekend naar het gezamenlijk
zuiver vermogen van de ouders der leerlingen, ook in
die gevallen, waarin het vermogen niet voor de Ver-
mogensbelasting in aanmerking komt, tenzij het huwe-
lijk der ouders door echtscheiding is ontbonden oï
een vonnis tot scheiding van tafel en bed is uitge-
sproken. In het laatste geval komt in aanmerking het
vermogen van den vader of de moeder, die zich met
de opvoeding van den leerling heeft beiast.
In het geval sub b naar het zuiver vermogen van
de leerlingen zelf of van hunne pleegouders.
Als zuiver vermogen wordt aangemerkt het vermo-
gen, waarnaar de betrokkene in de Vermogensbelasting
is aangeslagen over het belastingjaar, dat den lsten
Mei tevoren is aangevangen, verminderd met een be-
drag van f 3.000.— voor ieder kind, waarvoor ingevolge
het bepaalde in de Wet op de Inkomstenbelasting 1914
kinderaftrek wordt toegepast.
Indien ouders van leerlingen minderjarige kinderen
hebben die bij hen inwonen en zelve in de Vermo-
gensbelasting zijn aangeslagen, worden de zuivere
vermogens waarnaar die kinderen zijn aangeslagen bij
het zuiver vermogen hunner ouders gevoegd.
Het retributiegeld, berekend overeenkomstig dit
artikel bedraagt f 30.— per leerling en per jaar, wan-
neer het zuiver vermogen niet hooger is gesteld dan
f 30.000.—.
Verder bedraagt het retributiegeld per leerling en
per jaar bij een zuiver vermogen van:
boven f
f 30.000.-,
tot en met f 40.000.
f 45.—
40.000.—
50.000.—
60,-
50.000.—
60.000.—
80.-
60.000.—
70.000,—
„100,-
70.000.—
80.000.—
„120,-
80.000.—
90.000.—
„140,-
90.000.—
„100.000.—
„160,-
„100.000.—
„110.000.—
„180.-
„110.000.—
„120.000.—
„210,-
„120.000.—
„140.000.—
„240,-
„140.000.—
„160.000.—
„270,-
„160.000.—
„180.000,—
„300.—
„180.000,—
„200.000.—
„330.—
„200.000.—
„250.000.—
„360.—
„250.000.—
„400.—
1) 1) 1)
y*
ii