50
28 Juni 1934.
In artikel 5 vervallen de woorden „in den zin van
art. 244a der Gemeentewet".
Het bepaalde onder a en b wordt gelezen:
a. bij een inkomen niet hooger dan f 5.800.of
bij een zuiver vermogen van niet meerdan f 80.000.
een aftrek van 20 pCt.
b. bij een inkomen van f 5.800.tot en met
f 10.800.of bij een zuiver vermogen boven f80.000.—
doch niet hooger dan f 200.000.—, een aftrek van 10 pCt.
Artikel 6 wordt gelezen:
„Het retributiegeld is, ten aanzien van leerlingen die
tusschentijds worden toegelaten of tusschentijds de
school verlaten, of die in den loop van het belasting-
jaar zijn overleden, verschuldigd over zooveel maanden
als zij de school hebben bezocht, gedeelten van een
maand voor een volle gerekend.
Voor minderjarige leerlingen wier ouders en voor
meerderjarige leerlingen, die zelf zich tusschentijds in
de gemeente Heemstede vestigen of haar tusschentijds
verlaten, is het retributiegeld verschuldigd over zoo-
veel maanden als zij in de gemeente hoofdverblijf
hebben, gedeelten van een maand voor een volle ge-
rekend.
Wanneer leerlingen bij den aanvang van of tijdens
de zomervacantie de school verlaten, is de retributie
tot het einde van het belastingjaar verschuldigd.
Na artikel 6 worden twee nieuwe artikelen toege-
voegd luidende
Artikel 6a.
Indien binnen drie jaren na het eindigen van een
belastingjaar mocht blijken dat het inkomen of vermo-
gen waarnaar het retriüutiegeld is berekend, meer heeft
oedragen dan aanvankelijk bekend was, tengevolge
waarvan een te lage aanslag is opgelegd, of wel door
andere omstandigheden te weinig retributie is geïnd,
zal een nadere aanslag worden opgelegd.
Artikel 6b.
Indien Burgemeester en Wethouders dit ten behoeve
van de vaststelling van den aanslag noodig oordeelen,
is ieder belastingplichtige gehouden binnen 8 dagen
na de dagteekening der daartoe strekkende aanvrage,