50
28 Juni 1934.
Art. 2, eerste lid onder a wordt gelezen:
„Voor minderjarige leerlingen, wier ouders beiden
of een van beiden in de gemeente Heemstede hun
hoofdverblijf hebben, naar het gezamenlijk inkomen,
dat hunne ouders geacht worden te bezitten, ook in
die gevallen, wanneer dit inkomen niet voor de Rijks-
inkomstenbelasting in aanmerking komt. tenzij het
huwelijk der ouders door echtscheiding is ontbonden
of een vonnis tot scheiding van tafel en bed is uitge-
sproken. In het laatste geval wordt het schoolgeld be-
rekend naar het inkomen van den vader of de moeder,
die zich met de opvoeding van den leerling heeft
belast. Het inkomen wordt verhoogd met het eigen
inkomen der minderjarige kinderen en met de uitkee-
ringen, verplicht of onverplicht, die door de opvoeders
der kinderen worden genoten".
Art. 2, le Iid onder b, wordt gelezen:
„Voor ouderlooze minderjarige leerlingen, die zelf
in de gemeente hoofdverblijf hebben, naar het inkomen
dat zij geacht worden te bezitten, tenzij de opvoeding
en verzorging van deze leerlingen geheel voor reke-
ning van pleegouders is genomen. Het schoolgeld
wordt in dit geval berekend naar het inkomen van de
pleegouders".
Art. 2, le lid onder c wordt gelezen:
„Voor meerderjarige leerlingen tot het volle bedrag
van f 400".
Art. 2, 1e lid onder d wordt gelezen:
„Het volle bedrag van f400.— wordt geheven voor
leerlingen bedoeld onder a en b, die meer dan één-
maal niet tot een hoogere klasse van een inrichting
voor Middelbaar- of Voorbereidend Hooger Onderwijs
konden worden bevorderd. Met niet bevordering wordt
gelijkgesteld het voor de tweede maal doorloopen van
de hoogste klasse".
Het bepaalde sub e van art. 2, le lid wordt gele-
zen
Voor leerlingen. die na het verkrijgen van een
einddiploma van een inrichting voor Middelbaar of
Voorbereidend Hooger Onderwijs nog de lessen aan
een der in artikel 1 genoemde scholen wenschen te
volgen, is het volle bedrag van f400.verschuldigd".
Artikel 3 wordt gelezen
„Onder inkomen in deze verordening wordt verstaan