28 Juni 1?34.
124
van gcmeente-personeel een pas^ende verhouding moet
bestaan. Ook in de omliggende plaatsen heeft de her-
ziening van de bezoldiging haar beslag nog niet ge-
kregen. Daaroin was spreker niet ongenegen, om in
de vergadering van de Commissie voor het Georgani-
seerd Overleg een tegemoetkomende houding aan te
nem.en. Het gaat dan ook niet aan om hier het verwijt
tot Burgemeester en Wethouders te richten, dat zij
hun draai hebben genomen, indien zij zich ontvankelijk
toonen voor deugdelijke argumenten. In de vorige
vergadering heeft spreker weliswaar gezegd, dat er
geen aanleiding bestond om een vergadering van die
Commissie bijeen te roepen en wel omdat er hier
sprake was van een wettelijk voorschrift, niet van een
voorstel van Burgeineester en Wethouders. Het per-
soneel heeft echter door middel van de organisaties
zelf om een vergadering gevraagd en daartoe had het
formeel het recht en heeft spreker geen oogenblik ge-
aarzeld daartoe over te gaan. Aan den heer Van den
Heuvel. die opmerkte, dat het de bedoeling was van
de Regeering om de bezoldiging van het Rijks- en
Gemeente-personeel te uniformeeren, zegt spreker, dat
uit de memorie van antwoord van den Minister blijkt
„dat het overigens niet de bedoeling van het ontwerp
van wet tot wijziging en aanvulling van de Pensioen-
wet 1922 is, om tot een vermindering van de salarissen
°°k voor de overige, niet-Rijksambtenaren te geraken,
doch alleen het verkrijgen van eenheid in het pensioens-
verhaal. Voor de ambtenaren, in dienst der verschil-
lende Overheidsorganen, zal inoeten worden nagegaan
of en in hoever het voorschrift van imperatief verhaal
gepaard zal moeten gaan met herziening van hun
salarisregeling." De Regeering, zegt spreker, heeft dus
uitdrukkelijk verklaard, niet verder te willen gaan dan
een uniformeering van het pensioensverhaal.
De heer Audretsch zegt, dat de heer Jonckbloedt en
Wethouder Dr. Droog, den uitvai, dien de heer De
Tello op hem deed, al reeds hebben afgeslagen. In
de vorige vergadering heeft de meerderheid van den
Raad zich verklaard tegen de motie van den heer De
Tello, omdat die meerderheid blijkbaar van meening
was. dat meer bereikt kan worden met rustig overleg
dan door de boel op stelten te zetten en aclit hij het
zeer verstandig, dat de Raad den heer De Tello niet
wilde volgen bij zijn overijld voorstel, in jeugdige
overmoed gedaan. Ook spreker voelt meer voor rustig
overleg en van een draai nemen is dan ook geen sprake.