103
15 November 1934.
12
heden te verrichten, zal, indien de termijn, genoemd in
art. 26, eerste lid, is verstreken, in de gelegenheid zijn
om die verklaring van den geheeskundige'te doen be-
vestigen door een Commissîe van drie geneesheeren.
2. Van deze Comrnissie worden tvvee leden benoemd
door Burgemeester en Wethouders, terwijl het derde lid
door den betrokkene wordt aangewezen.
Artikel 30.
1. De ambtenaar, die op grond van den uifslag van
een geneeskundig onderzoek is ontslagen en die, indien
°°k be Pensioenraad hem uit hoofde van ziekten of ge-
breken ongeschikt zou hebben verklaard voor de verdere
waarneming van zijn betrekking, op grond van de be-
palmgen van de Pensioenwet 1922 (Stbl. no. 240) zou
zijn gepensionneerd, heeft na zijn ontslag aanspraak op
eene uitkeering ten bedrage en op den voet als voor zijn
pensioen zou gelden, indien hij op den dag, waarop
hem ontslag werd verleend, gepensionneerd zou zijn
geworden. J
2. De op grond van het vorige lid toegekende uit-
keering vervalt zoodra en voor zoover door den ambte-
naar na zijn ontslag alsnog pensioen, op grond van de
bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Stbl. no 240)
wordt genoten.
Artikel 31.
De ambfenaar, aan wien een uîtkeerîng als in het
vorige artikel bedoeld, is toegekend, is verplicht zich
ten aanzien van zijne lichamelijke of geestelijke o-e-
schiktheid om arbeid te verrichten te onderwerpen aan
coiîtrole van den gemeente-arfs en, desverlangd, bii
den I- ensioenraad een hernieuwd onderzoek naar zijn
hchamelijke of geestelijke gesteldheid aan te vragen,
hetwelk tot toekenning van een pensioen op grond van
de Pensioenwet 1922 (Stbl. no. 240) zou kunnen
Artikel 32.
Een ambtenaar, die wegens ziekfe of ongeval ver-
hinderd is zijn dienst te verichten, ka-n. geneeskundig
vvorden onderzocht, ter beantwoording van de vraag, of
de verhindering om den dienst te verrichten al of niet
bestaat, dan wel wat in het belang van een goede be-
handeling of genezing noodig is.