103
15 November 1934.
VERORDENING RANGEN ENZ.
POLITIEPERSONEEL.
Aan den Raad.
In Uwe vergadering van 7 December 1933 is onder
no. 64 een nieuwe verordening vastgesteld, regelende de
rangen, het aantal, de samenstelling, de eischen van
benoembaarheid en de bezoldiging van de ambtenaren
der gemeentepolitie.
Bij de vaststelling van die verordening werd rekening
gehouden met de mededeeling van den Ambtsvoor-
ganger van den tegenwoordigen Minister van Binnen-
landsche Zaken, dat een lagere salarieering van genoemd
personeel moest plaats hebben, maar dat de toen be-
staande regeling voor het in dienst zijnde personeel ge-
handhaafd kon blijven.
Nadat genoemde nieuwe regeling ter Koninklijke
goedkeuring was ingezonden, werd van den Minister be-
richt ontvangen dat een herziening van meer ingrijpen-
den aard noodzakelijk werd geacht, terwijl de nieuwe
regeling dan ook voor het reeds in dienst zijnde per-
soneel zou moeten gelden. Behalve een v/ijziging van
de jaarwedden achtte de Minister enkele wijzigingen in
de Verordening van minder ingrijpenden aard nog ge-
wenscht.
In verband met een en ander bieden wij U thans een
gewijzigd ontwerp ter vaststelling aan. Het komt ons
voor dat de daarin voorgestelde salarissen niet verder be-
hooren te worden veriaagd. Dit zou niet overeenstem-
men met het bijzonder karakter van deze gemeente, met
de eischen welke aan het politiepersoneel worden ge-
steld en met den duren levensstandaard in de gemeente,
waardoor deze zeker gelijkgesteld behoort te worden
met gemeenten die bij het Rijksbezoldigingsbesluit in
de le klasse zijn ingedeeld. Voorts zou een verder
gaande verlaging naar onze meening al te zeer de be-
staande verhoudingen in salarissen en loonen verbreken.
Bij de beoordeeling van de nieuwe salarisgrenzen be-
hoort verder te worden overwogen dat de Rijkskindertoe-
slag aanzienlijk afwijkt van die welke voor onze gemeente
geldt. Eerstbedoelde kent toeslag toe van 3 der wedde
voor ieder kind beneden 18 jaar, dus vanaf het eerste