11
27 Februari 1936
4
als onderkleeding van de motorbrigade meer te lijden
heeft dan die van de andere agenten, rekening mag
worden gehouden. Eene verhooging tot f 125.achten
wij voor deze ambtenaren daarom billijk. Bepaald aan-
gewezen ambtenaren van politie zijn uitsluitend en ge-
regeld belast met recherchewerk. Uit dit werk kan voort-
vloeien dat overuren worden gemaakt, wier aantal moei-
lijk te controleeren is. Ten opzichte van deze ambtenaren
is het daarom beter voor dit werk een vaste belooning
toe te kennen en dan de gewone bepaling inzake de
vergoeding voor overwerk niet toe te passen.
In een en ander is voorzien bij het 5e lid van artikel 3
en het laatste lid van artikel 7.
De redactie van art. 5, eerste lid, tweede zin, is ge-
wijzigd als door den Minister is aangegeven. Artikel 7
regelt de vergoeding voor overwerk. De thans geldende
vergoedingen voor overwerk en ingetrokken vrije dagen
houden verband met de salarissen, welke de goedkeuring
niet konden verkrijgen.
Wij oordeelen het juister de vergoeding te baseeren
op regelen, zooals wij die thans hebben opgenomen en
welke in het algemeen ook overeenstenrmen met de be-
bepalingen zooals die voor de ambtenaren gelden. De
gevallen, waarin geen vergoeding voor overwerk wordt
verleend, zijn daarbij tevens uitgebreid, mede in ver-
band met een opmerking van den Minister.
Artikel 8 der verordening regelt de diplomatoelage.
Op grond van de bezoldiging, welke oorspronkelijk aan
de hoofdagenten werd verleend, konden wij toen geen
aanleiding vinden aan deze ambtenaren een diploma-
toelage toe te kennen. Thans oordeelen wij daar anders
over en achten wij het gewenscht de diplomatoelage ook
tot deze ambtenaren uit te breiden.
In artikel 13 behooren, volgens mededeeling van den
Minister, te vervallen de woorden: „verminderd met het-
geen de ambtenaar als zoodanig aan de gemeente schul-
dig is", waartegen bij ons geen bezwaar bestaat.
De Minister deelde verder mede, dat artikel 44 z.i.
gevoegelijk zal kunnen vervallen, omdat in deze ge-
meente waarschijnlijk niet tot aanstelling van vrouwelijk
personeel bij de politie zal worden overgegaan. In den
rang van kantoorbediende zou echter naar onze meening
ook aanstelling van een vrouwelijk ambtenaar zeer goed
mogelijk kunnen zijn. Wij achten het daarom beter ar-
tikel 44 niet uit de verordening te laten vervallen.
Het niet-goedkeuren van Uwe verordening van
15 Novem'ber 1934 heeft administratieve moeilijkheden