11 27 Februari 1936 10 tikel 5, onder 4e, der Wet voor de Koninklijke Marine- reserve 1924 (Staatsblad no. 369), mits de oproeping in werkelijken dienst niet plaats heeft voor het onder- gaan van straf en het bedoelde onderzoek geen krijgs- tuchtelijke straf of veroordeelend vonnis" tengevo'ige heeft. Artikel 24. 1. De ambtenaar, die in verband met oorlog, oorlogs- gevaar of andere buitengewone omstandigheden ver- plichten werkelijken dienst verricht, geniet gedurende 30 dagen de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging en daarna hetgeen meer bedraagt dan zijn militaire be- looning. 2. Het eerste lid is eerst van toepassing, nadat de militair, hetzij vöör, hetzij gedurende de buitengewone omstandigheden een werkelijken dienst van b]/2 maand of, indien hij eene eerste oefening van korteren duur te vervullen had, deze oefening heeft volbracht. 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet: a. ten aanzien van de buitengewo.ne dienstplichtigen, die eerst in werkelijken dienst behoeven te komen na het jaar der lichting, waartoe zij behooren of naar hun leeftijd gerekend kunnen worden te behooren; b. voor de vrijwilligers van den landstorm, die hetzij een rang bekleeden, hetzij het bewijs van voor- geoefendheid hebben verworven. Artikel 25. Op den ambtenaar, die in tijdelijken dienst is aange- steld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 22, 23 en 24, slechts van toepassing tot en met den dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn beëindigd, indien hij daaraan niet door den militairen dienst zou zijn ont- trokken. Artikel 26. 1. Onverminderd het bepaalde in art. 32, geniet de ambtenaar, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn dienst te verrichten, gedurende de rnaand, waarin de arbeid is opgegeven, de volle bezoldiging en vervol- gens: a. voor zoover het betreft een ambtenaar in vasten dienst, met een werkelijken diensttijd van 10 jaren of

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1936 | | pagina 43