11
27 Februari 1936
12
is zijn dienst te vervullen, wordt de tweede ziekte aan-
gemerkt als een voortzetting van de eerste, tenzij op
grond van de verklaring van den daartoe aangewezen
arts kan worden aangenomen, dat de tweede ziekte in
geen verband staat met of niet een gevolg is van de
eerste ziekte.
Artikel 29.
1. Den ambtenaar, van wien op grond van den uit-
slag van een geneeskundig onderzoek blijkt, dat dienst-
hervatting is uitgesloten, terwijl hij door den Pensioen-r
raad nog wel geschikt geacht wordt zijn werkzaam-
heden te verrichten, zal, indien de termijn, genoemd in
art. 26, eerste lid, is verstreken, in de gelegenheid zijn
om die verklaring van den geneeskundige te doen be-
vestigen door een Commissie van drie geneesheeren.
2. Van deze Commissie worden twee leden benoemd
door Burgemeester en Wethouders, terwijl het derde lid
door den betrokkene wordt aangewezen.
Artikel 30.
1. De ambtenaar, die op grond van den uitslag van
een geneeskundig onderzoek is ontslagen en die, indien
ook de Pensioenraad hem uit hoofde van ziekten of ge-
bre'ken ongeschikt zou hebben verklaard voor de verdere
waarneming van zijn betrekking, op gro-nd van de be-
palingen van de Pensioenwet 1922 (Stbl. no. 240) zou
zijn gepensionneerd, heeft na zijn ontslag aanspraak op
eene uitkeering ten bedrage en op den voet als voor zijn
pensioen zou gelden, indien hij op den dag, waarop
hem ontslag werd verleend, gepensionneerd zou zijn
geworden.
2. De op grond van het vorige lid toegekende uit-
keering vervalt zoodra en voor zoover door den ambte-
naar na zijn ontslag alsnog pensioen, op grond van de
bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Stbl. no. 240)
vvordt genoten.
Artikel 31.
De ambtenaar, aan wien een uitkeering als in het
vorige artikel bedoeld, is toegekend, is verplicht zich
ten aanzien van zijne lichamelijke of geestelijke ge-
schiktheid om arbeid te verrichten te onderwerpen aan
de controle van den gemeente-arts en, desverlangd, bij