27 Februari 1936 35 bezoldiging van het in dienst zijnde personeel moest worden verlaagd. Ook de vierde regeling, van 15 November 1934, kon geen genade vinden m de oogen des heeren Ministers. Alle vier deze regelingen zijn, ieder voor zich, eerst na rijp beraad tot stand gekomen, nadat zij van alle kanten waren bekeken en bestudeerd, in het College van Burgemeester en Wethouders, in het G.O., in de corres- pondentie tusschen Burgemeester en Wethouders en den Minister, in den Raad. Het was dus alleszins verklaarbaar, dat Burgemeester en Wethouders in hun voordracht aan den Raad, d.d. 11 September 1935, tot de slotsom kwamen, dat het nu genoeg was geweest en dat aan verdere verlaging van ueze salarissen een halt moest worden toegeroepen. In.zijn vergadering van 26 September d.o.v. stelde de Raad zich in deze in gesloten front achter Burgemeester en Wethouders en nam de voordracht zonder hoofdelijke siemming aan. En nu, slechts 5 maanden later, is in deze zaak een nieuwe voordracht van Burgemeester en Wethouders ontvangen. En in die nieuwe voordracht stellen zij voor, maar toe te geven aan de wenschen en verlangens van Den Haag! Wat mag er in die 5 maanden toch wel gebeurd zijn, dat Burgemeester en Wethouders zoo radicaal van in- zicht zijn veranderd? Niets van belang. Slechts is ver- schenen een Koninklijk Besluit van 9 December 1935, No. 17, waarin de Raad onzer gemeente wordt aange- maand, om binnen 3 maanden de jaarwedden voor de politie-ambtenaren te regelen op cle wijze, als in dat Koninklijk Besluit is aangegeven. Hieruit blijkt dus, dat de Minister, ook tegen de gevoelens van den Raad in, zijn wenschen zal doorzetten. Maar dat is toch niets nieuws! Dat v/ist ieder onzer in de vergadering van 26 September 1.1. ook reeds. Ook hier dus, niets nieuws onder de zon. En toch een zwenking van 180 0 van het College van Burgemeester en Wethouders. In September heet het, dat zij „overwegende bezwaren hebben tegen de (door den Minister) voorgestelde salarissen en dat zij geen vrijheid kunnen vinden den Raad tot de vastsielling daarvan te adviseeren." Ook thans betreuren zij het, dat de invoering van de door den Minister genoemde salarissen niet te vermijden is. Maar zij „zien echter in het verloop van de behande-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1936 | | pagina 23