27 Februari 1936
37
De eerste maal dat de Minister bezwaar maakte tegen
de „hooge" salarissen, was in 1932. In 1931 waren zijn
bezwaren tegen de verordening van anderen aard. Men
mag dus aannemen, dat hij van oordeel was, dat de sa-
larissen in 1931 toen, in dien tijd en in die omstandig-
heden, rechtvaardig en billijk waren.
En nu zal niemand willen beweren, dat alleen dan
rechtvaardigheid wordt betracht, indien voor dezen tijd,
voor deze omstandigheden, wordt vastgehouden aan de
salarissen van 1931. De toestanden zijn veranderd. De
ko,sten van levensonderhoud zijn gedaald.
Volgens opgave van het Centraal Bureau voor de Sta-
tistiek bedroegen de indexcijfers van de kosten van le-
vensonderhoud in 1931: 85,5 tegen in September 1935:
76,8. Dat is dus na 1931 een daling van ruim 10
Voor deze feiten zijn wij niet blind. De Raad heeft
dan ook in November 1934 een nieuwe salarisregeling
voor het politiepersoneel opgemaakt, waarbij deze sa-
larissen werden verlaagd. Niet echter met 10%, maar
met 19 tot ruim 24 Dus een daling van de salarissen,
meer dan 2 maal zoo groot als de daling in de kosten
van levensonderhoud. Maar dit was dan ook wel het
alleruiterste, waartoe een salarisregeling, die nog eenigs-
zins rechtvaardigheid wilde betrachten, zou mogen gaan.
Maar dan komt de Minister. „Neen", zegt hij, geen
verlaging van 10%, gelijk de kosten van levensonder-
lioud, geen verlaging van 19 of 24 gelijk de Heem-
steedsche Raad goed kan vinden, maar een verlaging
van bijna 29 tot ruim 35
Dat is de onrechtvaardige regeling, waartoe Burge-
meester en Wethouders ons adviseeren, die, zij het, dat
wij dit resultaat ten zeerste betreuren, toch maar te aan-
vaarden hebben. Neen, niet slechts te aanvaarden, maar
die zelf tot stand te brengen en op te leggen. Zal de
Raad het aandurven, voor dien onrechtvaardigen daad
de verantwoordelijkheid te dragen?
De Minister wil een verlaging van bijna 29 tot ruim
35 Maar waar valt die verlaging van 29, en waar die
van 35 Spr. heeft zich de moeite gegeven, dit na te
rekenen en dan ziet men uit onderstaand staatje, dat de
relatief kleinste verlaging, van 28,8 geldt voor de
hoogste rang, voor den inspecteur op zïjn maximum-
wedde. En de relatief grootste verlaging kornt terecht bij
den laagste in rang, bij den agent Ile klasse!