27 Februari 4 936
41
De heer Kromhoiü constateert, dat de Raad de ver-
antwoordelijkheid draagt voor deze verordening, als zij
wordt aangenomen. Aanvaardt de Raad deze verorde-
ning niet, dan draagt de Minister daarvoor de verant-
woordelijkheid. Spr. is echter geenszins van meening,
dat de Raad thans het eindstation heeft bereikt. De Raad
is bevoegd geen gevolg te geven aan de aanmaning van
den Minister.
Als geen der leden verder algemeene beschouwingen
over deze verordening wenscht te houden, brengt de
Voorzitter bij artikel 3 in discussie het amendement van
den heer de Tello, strekkende om de salarissen te hand-
haven, zooals zij bij Raadsbesluit van 15 November
1934, no. 103, zijn vastgesteld.
De lreer Van Unen vraagt zich af, of er niet een groote
kans bestaat, dat bij aanvaarding van het amendement
van den heer de Telio, de verordening niet wordt goed-
gekeurd en dat men dan, in plaats van de enkele voor-
deelen, die het thans aanhangige voorstel bieden, achter-
op raakt. Spr. begrijpt, dat hierop geen pertinent ant-
woord kan worden gegeven, doch hij geeft deze gedachte
slechts ter overdenking.
De heer Van der Erf kan zich niet voorstellen, dat
deze zelfde gedachte niet bij de Commissie van Overleg
is opgekomen. AIs de Commissie van Overleg daarvoor
geen vrees heeft, dan behoeft de Raad die vrees toch
ook niet te koesteren.
De heer Jhr. van de Poll, Wethouder, zegt, dat over
dit voorstel volkomen eenstemmigheid in het College
van Burgemeester en Wethouders bestond en dat wel
degelijk gevaar voor het betrokken personeel aanwezig
werd geacht, bij het niet-aanvaarden van deze verorde-
ning. Spr. zou den Raad in overweging willen geven,
toch vooral niet het risico te loopen, met het hoofd tegen
den muur te loopen. Er zijn nu in deze verordening kleine
verbeteringen aangebracht, die misschien weer komen
te vervallen, als deze verordening niet wordt aange-
nomen. Sor. verwijst naar de provincie, wier personeel
ook verslechteringen heeft moeten ondergaan, daar zij
geen gevolg heeft gegeven aan de aanmaningen van den
Minister. Moge de Raad later ook niet een al te strakke
houding hebben te betreuren en niet al te veel aan het
prestige denken, zegt spr.
De heer Van Lent zegt, voor het voorstel van Burge-
meester en Wethouders te stemmen, omdat een andere
houding voor hem slechts de beteekenis heeft van een
groot gebaar en waarschijnlijk een verslechtering in