44
30 Juni 1936.
lossen. Zoodanige aflossing zal slechts kunnen ge-
schieden nadat daarvan minstens drie maanden te
voren aan de(n) geldgever(geldgeefster) per aange-
teekend schrijven is kennis gegeven;
V. Bij aflossing op andere wijze dan onder III is
bepaald, zal de gemeente aan de(n) geldgever(geef-
ster) buitendien betalen een bedrag gelijk aan één
ten honderd van hetgeen meer wordt afgelost dan het
volgens onder III bepaalde moest worden afgelost, als
vergoeding voor vervroegde aflossing, ook dan wan-
neer na het geheel opeischbaar worden der verschul-
digde som de geldgever(geefster) deze geheel mocht
hebben opgeëischt. In afwijking hiervan zal bij vrij-
willige aflossing nä 15 Juli 1940 geen boete voor
vervroegde aflossing verschuldigd zijn;
VI. De gemeente verbindt zich om aan de(n) geld-
gever(geefster) over de schuldig erkende som van
VIJFTIG DUIZEND GULDEN of het onafgeloste ge-
deelte daarvan, te betalen eene rente, berekend naar
vier en een achtste ten honderd 's jaars, betaalbaar
halfjaarlijks, op den 15 Januari en op den 15 Juli van
ieder jaar, met dien verstande, dat op 15 Januari 1937
de rente vanaf den dag der storting tot dien datum
zal moeten worden betaaid;
VII. Bij niet tijdige betaling van aflossing of rente
stipt op de vervaldagen hiervoor genoemd, of wanneer
de gemeente mocht nagelaten hebben de in eenig
dienstjaar te verschijnen aflossing en rente op de
leening ten volle te brengen op de begrooting van
dat jaar, zal de gemeente, door het enkel verloop van
den bepaalden termijn, zonder dat eenige ingebreke-
stelling hoegenaamd zal noodig zijn of zal kunnen
worden gevorderd, in gebreke zijn en het geheele
dan nog verschuldigde restant der hoofdsom met de
daarop verschuldigde renten en kosten, dadelijk en
in eens opvorderbaar zijn.
Van het tijdstip van haar ingebreke zijn tot den dag
der voldoening van het pro-resto verschuldigde, ver-
hoogd met de achterstallig gebleven rente, zal de
gemeente als dan aan de(n) geldgever(geefster) ver-