30 Juni 1936.
b. voor kostgangers f 9. per week.
Bovendien kan aan gehuwden en ongehuwde kost-
winners een huurtoeslag worden verstrekt, overeen-
komende met 2/3 van hetgeen de huur meer bedraagt
dan f 3.per week, zulks tot een maximum van
f 3.per week.
Art. 7.
Voor de toepassing van de artt. 8, 9 en 22, wordt
met betrekking tot gehuwden en ongehuwde kostwin-
ners onder „steun" verstaan: „Steunbedrag plus huur-
toeslag".
Art. 8.
Van de inkomsten, zoowel van den uitgetrokkene
zelf als van de leden van diens gezin, wordt, voor
zoover deze inkomsten uit arbeid zijn verkregen, be-
houdens het bepaalde in het tweede en vierde lid
van dit artikel, 2/3 in mindering gebracht op zijn
steun, vastgesteld volgens deze regeling.
De aftrek van 2/3 heeft niet plaats voor de bedra-
gen van werkgeverszijde uitgekeerd tot verhooging
van den steun, echter slechts tot een maximum van
15% van het steunbedrag.
Inkomsten, niet uit arbeid verkregen, worden tot
het volle bedrag op den steun in mindering gebracht,
met dien verstande evenwel, dat, bijaldien een der
gezinsleden tijdens de ondersteuning ziek wordt en
uitkeering ingevolge de ziektewet ontvangt, van die
uitkeering op den steun ten hoogste in mindering
wordt gebracht een bedrag, gelijkstaand met 2/3 van
het weekloon, dat de betrokkene genoot, op het tijd-
stip waarop hij ziek werd.
Pensioenen, invaliditeits- ongevallen- en ouderdoms-
rente, alsmede weduwen- en weezenrente, welke door
inwonende gezinsleden worden genoten, worden slechts
voor 2/3 van den steun afgetrokken.
Art. 9.
Bij geheele werkloosheid mag de steun aan ge-
huwden en ongehuwde kostwinners nimmer meer
bedragen dan het bedrag, vermeld op de hierbij be-