49
30 Juni 1936.
LOONEN GEMEENTEWERKLIEDEN.
AAN DEN RAAD.
Onder dagteekening van 4 September 1935, heeft
de Minister van Binnenlandsche Zaken zich o.a. ook
tot ons gewend met de mededeeling, dat, in verband
met de verlaging van de salarissen en loonen van het
Rijkspersoneel, eene verlaging van de belooningen
van het gemeentepersoneel behoorde plaats te hebben.
De Minister was van oordeel, dat de verlaging plm.
5 zou kunnen bedragen. In gemelde circulaire werd
de gelegenheid opengesteld om den Minister in kennis
te stellen met de motieven, welke een afwijkend stand-
punt zouden kunnen rechtvaardigen.
Van deze gelegenheid is door ons gebruik gemaakt
en wij hebben over bedoelde verlaging uitvoerig ons
standpunt aan de Regeering medegedeeld.
Ten opzichte van de ambtenaren heeft dit tot resul-
taat gehad dat de Minister ons heeft doen weten dat
de bedoelde verlaging achterwege zal kunnen blijven.
Hieruit valt dus de conclusie te trekken, dat de
salarissen in het algemeen in vergelijking met de
salarissen der Rijksambtenaren niet te hoog zijn.
Ten opzichte van de werklieden is het resultaat
van het overleg eenigszins anders.
In gemelde circulaire van 4 September 1935 is
medegedeeld, dat de loonen der werklieden moeten
worden getoetst aan den plaatselijken loon- en levens-
standaard. In een nadere circulaire van 7 November
1935 heeft de Minister voor de vergelijking van de
loonen met het plaatselijk loonpeil richtlijnen aange-
geven.
Uitgegaan moet worden van de loonen, welke aan
volledige vaklieden in deze gemeente worden uitbe-
taald, terwijl rekening gehouden moet worden met het
aantal vakwerklieden in de particuliere bedrijven
werkzaam.
Aan de hand van de gegevens wordt dan berekend
het gemiddeld loon, dat geldt voor den volledigen
vakman. Door verder de berekening te volgen, welke
in die circulaire is aangegeven, ontstaan de loongren-