80 29 October 1936. VERORDENINGEN HEFFING EN INVORDERING VAN SCHOOLGELD VOOR HET LAGER ONDERWIJS EN VOOR HET UITGEBREID LAGER ONDERWIJS. AAN DEN RAAD. Nu de wet van 22 Februari 1936 (Stbl. n°. 100), tot verlaging van de openbare uitgaven voor het on- derwijs in par. 8 de artikelen 62 tot en rnet 67 der Lager Onderwijswet 1920 door andere heeft vervan- gen, behooren de verordeningen op de heffing en invordering van het schoolgeld geheel te worden herzien. Alvorens deze verordeningen nader toe te lichten, komt het ons raadzaam voor de strekking van de nieuwe wettelijke bepalingen in het kort te vermelden. Op grond van het oude artikel 62, lid 2 der voor- rnelde wet, waren de gemeenten gebonden aan het voorschrift, dat de heffing moest worden geregeld naar evenredigheid van het belastbaar inkomen, bedoeld in artikel 37 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914. In de practijk bleek deze maatstaf te eenzijdig. Het kwam voor, dat goed gesitueerden door be- paalden tegenslag in zaken of door andere oorzaken over eenig jaar niet in de Rijksinkomstenbelasting werden aangeslagen. Dit had automatisch tot gevolg dat zij ook vrijgesteld waren van de betaling van schoolgeld, hoewel dikwijls uit levenswijze of uiter- lijken staat was op te maken, dat zij zeer wel tot betaling van schoolgeld in staat konden worden geacht. Aan deze onbillijkheid is thans een einde gekomen. De gemeenten hebben nu de bevoegdheid gekregen de draagkracht te bepalen, zoowel aan de hand van gegevens, door 's Rijks belastingadministratie verstrekt, als aan de hand van feiten en omstandigheden van gemeentewege verzameld en vastgesteld. De door 's Rijks belastingdienst te verstrekken gegevens zullen voortaan alleen bestaan uit: a. die welke voorkomen in de kohieren der per- soneele belasting; b. het totaal van de hoofdsommen over een vol

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1936 | | pagina 5